De juridische bestrijding van racisme – wat daar ook onder verstaan wordt – leidt tot een onvoorspelbaar vervolgingsbeleid en daarmee tot een ondergraving van de rechtszekerheid. Is dat onvermijdelijk als we etnische minderheden enige bescherming willen bieden? Mijns inziens niet.
Paul Cliteur heeft als getuige in het tweede Wildersproces laten zien dat het gebruik van het begrip ‘ras’ niet kan of hoeft te slaan op nationaliteit of afkomst. Het begrip ras is sowieso een raar begrip in de jurisprudentie, omdat het vaak ‘vertaald’ wordt als ‘afkomst’ of ‘nationaliteit’. Het vreemde is bovendien dat velen die aanzetten tot rassendiscriminatie of rassenhaat strafbaar willen stellen zelf ontkennen dat er mensenrassen bestaan. Het woord ras in artikel 137c en 137d dient daarom door het begrip afkomst te worden vervangen.
Dan het verbod op haatzaaien. Daar moeten we vanaf. Het politieke proces is naar zijn aard conflictueus. In het politieke debat wordt voortdurend haat gezaaid. Veel mensen haten onrecht en ze haten dan ook vaak de mensen die onrecht begaan. De politieke filosoof Toqueville besefte dat terdege toen hij beweerde dat de basis van politieke vriendschappen meestal gevormd wordt door een gemeenschappelijke haat. Aanzetten tot haat is een dus een kernelement van de politiek, net zoals het zoeken naar verbinding onlosmakelijk bij de politiek hoort. Maurice Duverger noemde dat ooit ‘de Januskop van de politiek’. Wie haat zaaien verbiedt, verbied de politiek. Wie verbinden verbiedt, doet hetzelfde.
Het strafbaar stellen van ‘het aanzetten tot haat’ in artikel 137 d Sr gaat bovendien voorbij aan de rechtsstatelijke eis dat de strafrechtelijke verbodsbepalingen direct gerelateerd moeten zijn aan handelingen of gedragingen, niet aan intenties of emoties. Het verbieden van verkeerde intenties of heftige emoties betekent het einde van de politieke vrijheid.
Ik kan dus in grote lijnen akkoord gaat met de VNL en met Paul Cliteur, die voorstellen om slechts grenzen aan de uitingsvrijheid te stellen daar waar er aangezet wordt tot geweld tegen individuen of groepen. Ook groepsbelediging kan uit het strafrecht en kan civielrechtelijk worden behandeld.
Er is echter een restrictie die ik, anders dan VNL en Cliteur, zou willen invoeren en die nu niet in de wet staat: men mag niet oproepen tot uitsluiting van individuen of groepen van het burgerschap. Een natie is een vereniging waarvan het lidmaatschap aan een ballotage onderhevig is, maar waarvan niemand die eenmaal als lid is geaccepteerd, geroyeerd kan worden.
We moeten daarvoor een aantal toegangsregels tot het publieke debat formuleren die op gericht zijn de rechten van alle burgers op gelijke behandeling te garanderen. Als toegangsregels, die met juridische middelen afgedwongen moeten worden, beschouw ik:
a. Niet aanzetten tot geweld (bv Hamas, Hamas, alle joden aan het gas).
b. Niet oproepen tot uitsluiting van burgers van de publieke besluitvorming en van publieke functies (bv mensen met een dubbele nationaliteit zou het Nederlanderschap ontnomen moeten worden).
c. Het erkennen van de tegenstander als mens (iemand die homoseksuelen voor “erger dan varkens” uitmaakt heeft dus geen recht van spreken en zou daarvoor bestraft kunnen worden) Het gaat bij deze toegangsregel uitdrukkelijk niet om collectieve belediging – dat zou een civielrechtelijke zaak behoren te zijn – maar om formuleringen die de betreffende groep niet als volwaardige mensen erkent. Ook het vergelijken van Sylvana Simons met apen zou strafbaar moeten worden. U kunt de argumentatie vinden in mijn H.J. Schoolezing. (Hier te downloaden onder het kopje ‘Other publications’)
Afgedwongen eenheid van opvatting is de kern van een Jacobijnse democratie: ‘Geen vrijheid voor de vijanden van de vrijheid’ riep Saint-Juste. In Lyon, de stad die zich verzet had tegen de machtsgreep van de Jacobijnen in Parijs, werden in 1793 2000 contrarevolutionairen terechtgesteld; de stad werd verwoest en op de ruïnes zou een monument verrijzen met de inscriptie: ‘Lyon heeft de oorlog verklaard aan de vrijheid. Lyon bestaat niet meer.’ Het monument is er gelukkig nooit gekomen: voordat het opgericht kon worden was Robespierre al gevallen.