Geschiedenis wordt achteraf geschreven, maar vooraf gemaakt. Door daden en intenties achteraf te nuanceren wordt de weg bereid om de fouten uit het verleden te herhalen.
Groot nieuws in de krant: Anne Frank werd mogelijk niet verraden! Nou, we kunnen opgelucht ademhalen. Het was dus nog niet zo slecht gesteld met de Amsterdammers. Ons vertrouwen in de mensheid kan in ieder geval gedeeltelijk hersteld. In eerste instantie dacht ik dat Anne, inmiddels 88 jaar oud, dan nog steeds op de Prinsengracht zou moeten wonen. Dat zou vooral verdrietig zijn voor Sylvia Witteman, die dan helemaal voor niets opgeschept heeft dat ze zo graag met haar vriendinnen bij elkaar komt om Anne Frank eens fijn uit te lachen. En ze heeft het al zo moeilijk. Onlangs werd ze uitgenodigd om te komen kijken naar kerstballen met hakenkruizen, onderweg sloeg de vertwijfeling toe of ze zich wel wéér vrolijk mocht maken over herinneringen aan het nazisme. Gelukkig zat haar grootvader in het verzet, dus is ze genetisch begiftigd met correct gedrag als twijfel en het onvermogen om slechte bedoelingen te hebben.
Het onderzoek naar het mogelijke niet-verraad van Anne Frank is flinterdun. Het staat op de website van de Anne Frank Stichting en het is aardig om te lezen, al is de conclusie weinig opmerkelijk: als het achterhuis verraden is, moet er een verrader zijn, maar die is nog steeds niet gevonden, ook al heeft “nazi-jager” Simon Wiesenthal (de aanhalingstekens zijn van de onderzoeker) in 1963 de ex- SS’er Karl Joseph Silberbauer opgespoord, die de inval in het Achterhuis leidde. Mogelijk waren er ook andere redenen om het Achterhuis te bezoeken. Verder onderzoek is noodzakelijk.
Het onderzoek is een noodzakelijke bijdrage aan de geschiedschrijving, maar niet één die grote koppen in de krant rechtvaardigt. Er is geen schuldige gevonden maar er is geen nieuws. Feit is dat Anne Frank verraden is door de meeste Amsterdammers en de meeste Nederlanders. Niet door actief handelen: slechts een minderheid (maar wel een grotere minderheid dan we graag zouden willen geloven) steunde de bezetter actief. Maar verreweg de meesten werkten braaf mee door het systeem in stand te houden of keken de andere kant op. Ongetwijfeld heeft dit ertoe bijgedragen dat het aantal Joden dat in Nederland vermoord is procentueel hoger is dan het aantal in de landen om ons heen.
Als je dit hardop zegt, krijg je voorspelbare reacties. “Makkelijk achteraf te zeggen van een luie historische stoel“ en “(actief) verraad en (passief) de andere kant op kijken kan je niet op één hoop gooien”, en “wat zou jij doen met een gezin hebt met jonge kinderen en een schamel, kwetsbaar baantje en amper eten op tafel? Ik weet niet hoor… Achteraf is iedereen dapper”. Allemaal waar, en allemaal lariekoek. Daar gaat het namelijk niet om.
Waar het wel om gaat is het moreel juiste antwoord op de vraag “wat doe je als je ziet dat anderen vermoord worden?”. Als het antwoord op die vraag begint met “je moet er wat aan doen” is de eerste stap gezet aan er wat aan doen. Als het antwoord op die vraag begint met “het is moeilijk”, “wegkijken is iets anders dan verraad”, of “je moet begrip hebben voor mensen die voor zichzelf kiezen” is de eerste stap gezet naar het impliciet toestaan dat mensen elkaar laten vermoorden.
Er wáren mensen die niet de andere kant opkeken. Verzetsstrijders, met jonge kinderen en een schamel, kwetsbaar baantje en amper eten op tafel. Soms actief, soms wat minder. Maar er waren mensen die zich wél uitspraken. Dus de vraag “wat zou jij doen?”, kan ook anders beantwoord worden. De essentie van het probleem ligt niet in het nuanceren van leed of in het beantwoorden van vragen waar je het antwoord toch niet op weet. We hebben allemaal het begin van een keuze in handen. Het begint met je afvragen wat goed is, en wat slecht.