We zaten naast elkaar in een bus op Goeree-Overflakkee, toen ik plotseling bedacht dat ik Kees van der Staaij eigenlijk helemaal niet zo religieus vond. Omdat hij de Bijbel letterlijk neemt, waarmee dat boek voor mij geen religieuze tekst meer is, die mensen tot verbeelding zou moeten brengen. Maar een wetboek is geworden, dat mensen vooral de regels voorschrijft. Kees luisterde geduldig en wees toen op een reusachtige kerk in aanbouw, waar we juist langsreden. Die straks vol zou zitten met mensen die allemaal de Bijbel letterlijk namen. Hij vroeg mij tussen neus en lippen door hoe het stond met de katholieke kerken, die misschien wel beeldend waren, maar toch vooral erg leeg. Maar goed, daar gaat het niet om. Waar het mij wel om gaat is dat wij kritiek hadden op elkaars religieuze gevoelens, maar dat het toch gezellig was. We zaten gewoon wat te kletsen in de bus – en niemand was beledigd.
Deze dagen denk ik met weemoed terug aan mijn middelbare school, het Sint Odulphuslyceum in Tilburg. Wie die Odulphus was, dat heb ik me toen nooit echt afgevraagd – het werd me ook door niemand verteld. Dat kwam ik pas veel later te weten, toen ik filosofie ging studeren. Waar ik leerde hoe deze heilige een rol zou hebben gespeeld bij het begin van het filosofische denken in ons land. Deze Brabander zou aan het einde van de negende eeuw door de katholieke kerk naar het noorden zijn gestuurd, om bij de Friezen nabij Stavoren een opkomend streven van ‘rationalisme’ de kop in te drukken. Een ketterij die volgens mijn handboek het eerste teken zou zijn van filosofisch denken in ons land. Odulphus als bestrijder van het vrije denken, dat zal op mijn oude school geen reden zijn geweest voor trots. Want hoe katholiek die school ook was, op het Sint Odulphus kon iedereen zeggen wat hij wilde.
Ik las over Odulphus in Geschiedenis van de wijsbegeerte in Nederland tot het einde der negentiende eeuw (1959). Niet bepaald een actueel handboek – en geschreven door een priester: Ferdinand Sassen. Die in dit boek een algemeen kenmerk wilde geven van tien eeuwen denken in ons land, vanaf de tijd van Odulphus. Nu zou dat niet meer kunnen, dit zou door filosofen meteen worden afgedaan als een ‘essentialisme’, het toekennen van karakteristieken aan individuen op basis van vermeende kenmerken van een groep – en dat kan niet. In de tijd van Sassen kon dat echter nog wel. De Nederlander zou volgens hem een ‘betrekkelijke onafhankelijkheid’ hebben tegenover ‘schoolse lering en het gezag des meesters’. En grote waarde hechten aan ‘zijn eigen zelfstandig gevormde overtuiging’. Wij zouden ons volgens Sassen ook ‘gaarne dicht bij de werkelijkheid’ en ‘bij het concrete denken’ houden.
Elke groep heeft een specifiek beeld van zichzelf, ook ‘de Nederlanders’. Over wat nou de ‘essentie’ is om een Nederlander te zijn. En dan vind ik het beeld dat Sassen van ons schetst zo slecht nog niet. Dat we onszelf moeten zien als een volk van vrije denkers, van mensen die zich niet zomaar de les laten lezen door anderen en graag zelf onze overtuigingen vormen. Maar met de keerzijde dat je ook altijd respect toont voor de overtuigingen van anderen. Een land dus waar alle ruimte zou moeten zijn voor alle ideeën, van strijdbare socialisten tot orthodoxe gereformeerden en van vrijzinnige liberalen tot radicale moslims. Een land waarin je alle vrijheid hebt, maar op voorwaarde dat je ook anderen diezelfde vrijheid gunt. Dat de essentie van Nederlander zijn juist is dat we afzien van een gedeelde essentie. Omdat het gezelliger is. Een Kerstgroet aan Kees van der Staaij. En hele fijne dagen voor u allemaal.