Op zondag 7 juli 1974 speelde Nederland met Johan Cruijff op een hete zomernamiddag in het Olympiastadion in München de finale van het eindtoernooi van het wereldkampioenschap voetbal tegen gastland West-Duitsland en verloor. Dit alles is over- en overbekend. Wat inmiddels ook overbekend is, is dat Johan Cruijff tot zijn dood toe altijd heeft volgehouden dat dit verlies hem niet veel gedaan heeft. Hij leek soms zelfs net te doen alsof het bijna beter was dat ze verloren hadden. Cruijff zou volgens eigen zeggen het verlies dan ook al snel verwerkt hebben en er eigenlijk nimmer mee gezeten hebben.
Zelf heb ik dat nooit overtuigend gevonden. De finale van het meest sacrale toernooi op aarde verliezen, terwijl je weet dat je op afstand de beste bent, terwijl je er met je land voor het eerst in staat en bovendien gedurende het hele toernooi en in die finale zelf voetbal speelt van een totaal andere orde en adembenemende schoonheid, dat moet je als voetballer en als mens toch heel diep raken? Het kan toch niet anders dan dat dat een enorme pijn oplevert waar je nog heel lang mee zal zitten? En hadden ooggetuigen, zoals Gerd Müller, later niet gezegd dat Cruijff er die middag zó op gebrand was die wedstrijd te winnen dat hij er werkelijk alles voor overhad?
Maar ja, wie zou Cruijff durven tegenspreken? Wie zou durven genoemde woorden van een van de grootste voetballers allertijden in twijfel te trekken? Het lijkt welhaast blasfemisch om zelfs maar een vraagteken te plaatsen bij de bewering van El Salvador dat die nederlaag hem nauwelijks iets deed. En bovendien, wat zou er inhoudelijk überhaupt tegen zijn bewering in kunnen worden gebracht? Is er iets van feitenmateriaal waarmee we die bewering kunnen betwijfelen? Iets, hoe klein misschien dan ook?
Met die vraag heb ik heel lang, in feite zelfs jarenlang, geworsteld. En ik kwam er maar niet uit. Het leek een hopeloze onderneming. We hadden de woorden van de nummer veertien en verder niets. Totdat ik op een dag voor de zoveelste keer weer eens een korte blik wierp op zijn indrukwekkende prijzenlijst. Ik ging er zoals ik dat altijd deed vluchtig doorheen en stond al weer op het punt over te gaan tot de orde van de dag.
Maar toen gebeurde het. Als in een flits viel mij iets op dat mij daarvoor nooit zo opgevallen was. Al zijn werkelijk grote prijzen stammen van vóór 7 juli 1974. Drie Europacup I’s , een Wereldbeker, twee UEFA Super Cups, zes landstitels en vijf bekers met Ajax, de landstitel en de beker met FC Barcelona, twee keer topscorer van de eredivisie, vier keer voetballer van het jaar, twee keer sportman van het jaar, drie keer Europees voetballer van het jaar, en een keer de beste speler van het eindtoernooi van het Wereldkampioenschap: al deze prijzen behaalde hij vóór die verloren finale in München. Daarna werd Cruijff alleen twee keer de beste voetballer van de Primera División en won hij nog twee Nederlandse landstitels nadat hij zelfs een paar jaar was gaan voetballen in een indertijd totaal nietszeggend voetballand. Meer niet. Kortom, na die verloren WK finale won hij als voetballer géén enkele werkelijk grote prijs meer. Géén enkele. Zijn veldlijst stort eenvoudigweg in na 7 juli 1974.
Een analyse van Cruijffs prijzenlijst als voetballer laat dan ook een beeld zien dat op gespannen voet staat met zijn bovengenoemde beweringen. Waarom won de grootste voetballer van Europa en één van de grootste van de wereld na 7 juli 1974 niets van grote betekenis meer? Had dat wel degelijk te maken met wat er die zomernamiddag in München gebeurd was? Had dat verlies hem als voetballer wel degelijk mentaal gebroken en is precies dat de eigenlijke reden waarom zijn erelijst na die finale een ineenstorting laat zien? We zullen het waarschijnlijk nooit weten. Maar de evidente trendbreuk in zijn erelijst na die verloren finale geeft ons in elk geval een reden om serieus te overwegen dat de waarheid in feite heel anders is dan Cruijff het ons altijd heeft doen voorkomen, dat het verlies hem in werkelijkheid zo aangreep dat hij er als voetballer eigenlijk nooit meer bovenop gekomen is, dat zijn uitspraken dat het hem niets deed in feite pogingen waren om de pijn in zijn hart te bezweren.