Het moet ergens begin jaren negentig geweest zijn, een jaar of zeventien was ik. Tijdens de belangrijke derby tegen SV Voorschoten B1 kon ik die dag alles. Over het hele veld strooide gretig met virtuoze passjes waarmee ik mijn vrienden vrij voor de keeper zette. Iedereen slalomde ik zomaar voorbij omdat ik daar toevallig zin in had. We wonnen maar met 1-0, maar ik voelde me gewoon geweldig die dag. In anderhalf uur tijd deed ik precies dát zelfvertrouwen op waar alle vrouwen op vallen, het vertrouwen wat ik in het echte leven nooit zal hebben. Normaal ligt altijd de twijfel, de relativering op de loer, maar dat was die dag niet nodig.
Na afloop gingen we natuurlijk naar de Oude Harmonie in Leiden en met succes nam ik die roes mee de stad in. Opeens waren mijn teksten scherp, grappig en volkomen origineel en wandelde ik vrolijk op iedereen af om een praatje te maken. Die week daarvoor was ik nog een gesprekje begonnen met dat nieuwe meisje op het VWO en ik kwam niet veel verder dan: hoe gaat het op hockey? Daarna sloeg ik volkomen dicht en murmelde uit pure zenuwen een kwartier lang over strafcorners, Bovenlander en het geheim van watervelden.
Toen ik haar die avond na SV Voorschoten tegenkwam, wisselde ik de meest briljante verhalen met mezelf in een heldenrol af met lieve, belangstellende vraagjes over haar zeventienjarige leven (‘leuk zo’n jongen met een brommer, maar heb je wel eens de Tango gedanst op Pelourinho in Salvador?). ’s Avonds in mijn bed, onder het scheve plafond van ons jaren 80 nieuwbouwhuis, dacht ik: doe dit morgen maar weer. Dat gevoel van onoverwinnelijkheid werkte verslavend en in mijn hoofd zou ik een week later dat knapste meisje van de school definitief veroveren. We zouden trouwen op dat Braziliaanse plein waar Michael Jackson zijn clip opnam.
Robben werd gisteren tegen Costa Rica regelmatig boos omdat hij niet werd aangespeeld. Hij was de allerbeste die dag en wist het. Wat zou het briljant zijn om een dagje Robben te zijn, dat je altijd weet: die andere gasten kunnen nog zo hun best doen, maar ik ben gewoon té goed. Dat ultieme gevoel dat er voor even niemand beter is en dat op het allerhoogste niveau. Dat je lacht om de probeersels van anderen, maar er is niemand die in je schaduw mag staan. Toegegeven, het is wel een beetje mannelijk, egocentrisch dingetje met een paar gevaarlijke kantjes. Robben ging gisteren in de aanloop naar de verlenging als een wilde tekeer.
Hij zweepte zijn ploeggenoten op om nog een keer alles te geven. Zo’n speech van de pure individualist – van de man die van nature op zich zelf gericht is – werkt alleen als je er een heel eind bovenuit steekt. Op dat totale andere niveau kreeg ik destijds ongetwijfeld iets van een volksmenner over me. Dan ging ik iedereen opeens overdreven aanmoedigen, puur om mijn eigen virtuositeit te onderstrepen. Mijn goede vriend Bram deed dan altijd alsof hij naar me luisterde. Niet omdat hij geloofde in die theatrale onzin, maar puur uit mededogen met zijn goede, veel te ijdele vriend. Grote advocaten kunnen de zwaktes in de verhalen van anderen perfect blootleggen.
Een week later kwam ik dat meisje weer tegen in de stad. In mijn hoofd had ik al wat virtuoze zinnetjes paraat, iets over samen een nieuw bestaan opbouwen in Ecuador en leven van de liefde. Toen ik met trillerige stem ‘hoi’ zei, knipperde ze even met haar ogen. Ze gooide haar lange blonde haren naar achteren en keek me zonder wezenlijke interesse aan. ‘Ik moet even naar mijn vriend toe. Daar staat ie, met zijn leren jas. Ik zie je wel weer op school… Bart was het toch?’
Je weet toch? Polonaisefan Bas Hakker heeft een boek geschreven: De tranen van 88. Het gaat over voetbal en vriendschap. Nu nog even op vrolijke oranje stapeltjes in de boekhandel.