Gisteren ben ik naar Den Haag gegaan. De broer van mijn opa woonde in Den Haag. Eerst ben ik naar de straat gegaan waar hij woonde met zijn gezin. Bij het huisnummer aangekomen wilde ik aan de rechter deurpost voelen om uit te vinden of de twee spijkergaatjes nog vindbaar waren van de mezoeza, het aan de deurpost getimmerde kokertje met daarin een Joodse Bijbeltekst. Maar het huis is door een verkeerd geplaatst Brits luchtbombardement in 1945 met de hele buurt ten prooi gevallen aan de vlammen. Vandaar liep ik verder naar de Wagenstraat en hield stil voor de moskee. Hier heeft de broer van mijn opa zijn gebeden uitgesproken.
Zou er ergens in de westerse wereld een moskee ooit tot synagoge zijn getransformeerd?
Ik sloeg de hoek om. In de Nieuw Molstraat werkte de broer van mijn opa. Hij zette zich als secretaris van de Joodse Gemeente in voor het welzijn van de toen bloeiende Joodse Gemeente. ‘Vlijtig’, zo kenschetste de Raadsvoorzitter de broer van mijn opa. Hij omschreef hem zo op de eerste Kerkeraadsvergadering van de Joodse Gemeente na Joods Nieuwjaar in september 1942. Er werd nog vergaderd, maar de vlijtige secretaris was met zijn gezin reeds weggevoerd, als een van de eersten, en de voorzitter hoopte dat hij spoedig zou terugkeren.
‘Wij verlieten het goede land in haast’. Het zijn de laatst bekende woorden die de broer van mijn opa op een briefkaart schreef gedurende het verblijf van slechts een week in het Nederlandse doorgangskamp. Zijn vrouw en kinderen zijn onmiddellijk daarna vermoord in Auschwitz. Hijzelf heeft dwangarbeid verricht in een werkkamp elders in Polen. Daar heeft hij door de ontberingen na zeven maanden het leven gelaten.
‘Wij verlieten het goede land in haast.’ Daar wordt het Bijbelse land Israël mee bedoeld. Zijn woordkeus was wel gekozen. Op de dag voor Joods Nieuwjaar werd het gezin gearresteerd.
‘Wij verlieten het goede land in haast’, is een passage die letterlijk is ontleend aan het extra gebed dat juist op die laatste dag van het Joodse jaar worden gezegd.
Verder liep ik. Naar het huis van opperrabbijn Maarsen (Sobibor, 23 juli 1943), die koos om bij zijn Gemeenteleden te blijven en niet onder te duiken. Den Haag eert hem maar degradeert hem. Een plein is naar hem genoemd: ‘Rabbijn Maarsenplein’. Ik ben niet eens tot zijn huis gekomen. Want op weg erheen passeerde ik de Hoefkade. Hier was ooit de kosjere slagerij van De Leeuw gevestigd. De eerste generatie gastarbeiders uit Turkije en Marokko kocht er vlees.
De broer van mijn opa zette zich niet alleen in voor het joodse belang, hij was ook vrijwillig na zijn dienstplicht reservist gebleven. Als kapitein had hij de leiding over een landmachtcompagnie die in mei 1940 tevergeefs de toenmalige luchtmachtbasis Valkenburg verdedigde. Nu wordt daar de musical Soldaat van Oranje opgevoerd.
De Hoefkade was een joodse buurt. Van de Hoefkade zijn van bijna veertig adressen de joden van huis gehaald. De broer van mijn opa moet hier welhaast zijn voetsporen achter hebben gelaten. Ter hoogte van de islamitische supermarkt Tanger nam ik de weerklank in mij op van de recente geluiden die tegen de muren van de huizen weerklonken.
Haat kent geen grenzen. Haat stopt niet aan Europese buitengrenzen en erkent geen Schengen. De voortekenen waren toch overduidelijk.
‘Er is maar één Holocaust en die vindt nu plaats in Gaza. Deze Holocaust erkennen wij wel.’
Zo luidden de aan de demonstratie voorafgaande sociale media-berichten. De poster van het Anne Frank theaterstuk werd enkele uren voor de Hoefkade-demonstratie geremaked als ‘Aicha, een meisje uit Gaza’. Nadat eerder de echte poster over was geplakt met een oproep voor de demonstratie.
En als de eerste anti-Joodse demonstratie in Nederland waar het ‘dood aan de joden’ tegen de gevels van de Hoefkade weerklonk, achter de rug is…dan komen de volksvertegenwoordigers in beweging. Maar niet op de manier die je zou verwachten. Nee ieder voor zich, de één sneller dan de ander, de één feller, de ander bestuurlijker. Maar niet eensgezind, niet in gezamenlijkheid.
‘Ik roep niet alleen de overheid, maar heel Nederland op om hun eigen democratie te beschermen’, las ik opgetekend uit de mond van een van top tot teen bezorgde Joodse inwoner van dit land naar aanleiding van de Hoefkade-demonstratie en de stroom aan andere antisemitische uitingen.
Waar blijft die tocht over de Hoefkade? Als het niet voor Joden is, dan om duidelijk te maken dat onze democratische rechtstaat dringend bescherming behoeft. ISIS is onder ons en in grotere getalen dan alleen de mannen (!) die op de Hoefkade kwamen om ongegeneerd dood aan de Joden te wensen.
Als u dit stuk helemaal uitleest, en tot hier komt, leest u dat ik helemaal niet door Den Haag heb gelopen gisteren. Ik ben eind vorige week in Israël gearriveerd. Een neefje van mij vierde dat hij bar mitswa, dertien jaar, is geworden. Ik ben de enige die in het buitenland woont. Alle andere gasten wonen in ‘het goede land’. En maken geen aanstalten om het in haast te verlaten.
Ik proefde geen spoor van haat. Er was geen slecht woord over de Gaza-bewoners, maar daarentegen geen goed woord over hun leiders en hun strijders. En er waren vooral voortdurende uitingen omtrent de grote zorg om de soldaten die ‘naar binnen gaan’, waarmee de Gazastrook wordt bedoeld.
Precies op het moment dat de bar mitswa-jongen in zijn toespraak een opmerking maakt over de gevaren waaronder hij en zijn toehoorders gebukt gaan, doorbreekt Hamas het tijdelijk staakt-het-vuren. I
n Israël heerst volstrekte eenheid, als één man met één hart. Geen tijd voor politieke geldingsdrang. Hamas en ISIS, hun doelstelling is gelijk.