We horen al een paar jaar dat de makers van het Nederlandse OCW-beleid filistijnen zijn die niet geven om cultuur, nauwelijks gebildet zijn en beslissingen maken die louter op economische argumenten zijn gebaseerd. Ik deel die mening wel zo’n beetje. Maar dat wil niet zeggen dat het beleid dat ze maken slecht is – of dat economische argumenten geen ideologische motivaties versluieren.
Het is bijvoorbeeld gemakkelijk om te zeggen dat we geen grachtengordelkunst meer subsidiëren omdat de bezoekers dikwijls prima een duurder kaartje kunnen betalen. Gemakkelijker dan zeggen dat nogal wat postmoderne kunst zo pover is, dat de mensen die het bekijken gewoon niet durven zeggen dat de keizer geen kleren aan heeft en dat het daarom geen belastinggeld waard is. Maar dit esthetische (en correcte) oordeel is prima compatibel met het economische argument, dus wordt de vermeende culturele kaalslag verkocht binnen een bezuinigingsframe. Subsidies worden niet alleen verlaagd vanwege ‘neoliberaal’ beleid.
‘Het Scheepvaartmuseum is een prachtig voorbeeld van infantilisering in de museumwereld’
Met die kennis moeten we even het opinieartikel lezen dat zeven historici vandaag in de Volkskrant schreven. Nou ja, ik zal het even voor u samenvatten, want het stuk is veel te lang. Het komt erop neer dat Het Scheepvaartmuseum snijdt in zijn personeel en dat met name het kenniscentrum daaronder lijdt. Daardoor dreigt de balans tussen vermaak en kennisoverdracht de verkeerde kant uit te slaan, want “het Scheepvaartmuseum wordt zo vooral een pretpark voor kinderen van zes”, aldus de historici.
Klopt helemaal. Het Scheepvaartmuseum is een prachtig voorbeeld van infantilisering in de museumwereld. Dat krijg je ervan als je vindt dat iedereen een museum moet bezoeken.
Er is veel te zeggen voor de kritiek van de historici, maar ze onderkennen de maatschappelijke dynamiek die deze bezuinigen schraagt absoluut niet. Zij denken nog steeds dat het allemaal komt door een ‘economisch-rationalistische guurrechtse wind’. Daarom verdedigen ze zich, wederom volledig terecht, door te stellen dat de kennisuitgaven niet alleen toekomen aan academici:
“Nog belangrijker zijn de ontwikkelingen op het kruisvlak van onderzoek, kennisuitwisseling en kennisoverdracht. Het Scheepvaartmuseum stimuleert het gebruik en de kennisvorming met betrekking tot de collectie door het instellen van onderzoeksprogramma’s. De resultaten van dit onderzoek blijven niet beperkt tot academische kringen, juist ook omdat aandacht wordt besteed aan de vertaling van wetenschap naar maatschappij.
Zo koppelt de tentoonstelling De Zwarte Bladzijde de wetenschappelijke kennis over het slavernijverleden aan maatschappelijke vraagstukken. Het verhaal van de walvis plaatst historische inzichten rond het Nederlandse walvisvaartverleden in een maatschappelijke context.”
En hier gaat het mis. Zeker, wetenschappelijke kennis wordt aantoonbaar toegankelijk gemaakt. Daar kunnen alleen tokkies tegen zijn. Maar waar de historici compleet aan voorbij gaan is de onderwerpkeuze: ‘De Zwarte Bladzijde’? Echt waar, alweer?
‘Van de basisschool tot, als je de juiste studierichting kiest, je twintiger jaren kun je je dagelijks tot dronkenschap laven aan de kennis die leert dat ons verleden één grote schandvlek is’
Het mag in academische kringen als volstrekt bon ton (en als noodzakelijkheid) gelden om eeuwig kritiek te leveren op de westerse samenleving, maar een substantieel deel van ‘het grote publiek’ heeft het daarmee wel gehad. Van de basisschool tot, als je de juiste studierichting kiest, je twintiger jaren kun je je dagelijks tot dronkenschap laven aan de kennis die leert dat ons verleden één grote schandvlek is.
De zoveelste tentoonstelling over het slavernijverleden kan weliswaar informatief zijn, maar spreekt door onderwerpkeuze vooral over het masochisme van de museumbezoekers die ideologisch in de fatsoenlijke hoek zitten. Het is preken voor eigen parochie. Of het grote publiek willen bijsturen in zijn veel te alledaagse, vulgaire en uiteindelijk fascistische vaderlandsliefde.
‘Geeft de beroepsgekwetste zwarte pieten mooi weer munitie, want beseffen we wel hoe erg het allemaal was?’
In ieder geval spelen er duidelijke ideologische motieven om voor dit soort tentoonstellingen te kiezen. Anders zou er ook niet gesproken worden, zoals de historici doen, over de koppeling van dit verleden aan ‘maatschappelijke vraagstukken’. Geeft de beroepsgekwetste zwarte pieten mooi weer munitie, want beseffen we wel hoe erg het allemaal was?
Ja, we hebben het inmiddels wel zo’n beetje door. We hebben er alleen genoeg van om onder de vlag van geschiedwetenschap opgevoed te worden tot progressieve burgers voor wie heden en verleden niet veel meer zijn dan reservoirs waaruit oneindige hoeveelheden slachtoffers kunnen worden getapt. Slachtoffers die allemaal hun eigen schrijnende getuigenis tegen Nederland of het Westen hebben. We hebben het wel een keer gezien en gehoord, gevoeld en doordacht, nagebauwd en gerepeteerd.
Veel historici zien de geschiedwetenschap daarentegen als eerbare en noodzakelijke hofleverancier voor relativisme en fatsoenlijke publieke opinie. Essentieel daarbij is kennelijk een schier oneindige kennisproductie die vooral neerkomt op wrijven in de schandvlek. Dat kan niet eeuwig doorgaan, zoals we de afgelopen jaren hebben gezien.
De oppositie tegen de wetenschappelijke masochisten is dan ook een stille kracht achter bijvoorbeeld de geplande bezuinigingen bij Het Scheepvaartmuseum. Met ‘vereconomisering’ heeft dat weinig te maken, hopelijk wel met het einde van geschiedwetenschap als ideologisch middel.