“Denkt u zich hen nu eens in zoals ze dikwijls zijn: een man die de wetten niet kent, van het algemeen belang haast de vijand is, op persoonlijk voordeel uit, aan genietingen verslaafd.” Dit schreef Desiderius Erasmus in 1510 over de koning, in Lof der Zotheid. Deze denker schopte in dit boek tegen de schenen van iedereen met macht, van geestelijken tot handelslieden en vooral van mensen met politieke macht.
Erasmus werd geboren in Rotterdam, als onwettig kind van een geestelijke. Na de vroege dood van zijn moeder – zij stierf aan de pest – vond hij onderdak in een klooster. In deze tijd werd juist de moderne drukpers in gebruik genomen. In plaats van carrière te maken als geestelijke probeerde Erasmus te leven van zijn pen. Na vijfhonderd jaar is Lof der Zotheid nog steeds leuk om te lezen. In dit boek spreekt de Zottin:
“Er zijn bij het verwerven van inzicht twee belangrijke hinderpalen: de schaamte, die de geest benevelt, en de vrees die, als het gevaar zichtbaar is geworden, afraadt om tot handelen over te gaan. Welnu, hiervan bevrijdt de zotheid op een schitterende manier. Er zijn niet veel mensen die begrijpen hoeveel andere voordelen dat nog met zich meebrengt, zich nooit te schamen en alles te durven.”
Erasmus maakte onderdeel uit van de ‘Republiek der Letteren’, een internationaal verband van geleerden die met elkaar correspondeerden in brieven, elkaar ontmoetten aan universiteiten en schreven in het Latijn, de taal van de intellectuele elite. De kritiek van Erasmus klonk maar in een kleine kring, van mensen die Latijn hadden geleerd. En bereikte niet het volk, dat meestal helemaal niet kon lezen.
Maar met Erasmus kondigde zich wel iets nieuws aan: het publieke debat, waarin burgers discussiëren over de politiek en over hun eigen rol daarin. Boeken verschenen in de volkstaal, pamfletten en kranten werden volgeschreven. De oudste nog bestaande krant is de Opregte Haarlemsche Courant (1656) – het huidige Haarlems Dagblad. Geleidelijk werden steeds meer mensen in het publieke debat betrokken.
Daarna kwamen computers en internet, nu kan elke burger zich op elk moment van de dag bemoeien met de politiek. In Nederland werden mensen met macht altijd bekritiseerd en te kijk gezet: de humor van Erasmus moet tijdgenoten net zo hebben gechoqueerd als sommige grappen die nu worden uitgehaald op internet. Er loopt een lijn tussen de Zotheid van Erasmus en de dwaasheid van GeenStijl.
De Zotheid kent geen ‘schaamte’, zij durft alles te zeggen. En de Zotheid kent geen ‘vrees’, zij durft alles te ondernemen. Maar dat is nog niet alles, de Zottin van Erasmus heeft nóg een eigenschap: zij neemt zichzelf niet al te serieus. Erasmus wil laten zien hoeveel dwaasheid er zit in ons leven, in ons streven naar eer, geld en macht. Een besef van eigen dwaasheid helpt om meer maat te houden in ons eigen leven.
Mensen kunnen zich goed gedragen door zich te houden aan de juiste regels. Maar dan is wel de vraag wat ‘goed’ is: moraliseren leidt tot vrees en schaamte. Erasmus bepleit een andere vorm van moraal, waarbij mensen leren om zélf morele afwegingen te maken. Daarbij grijpt hij terug op de ‘klassieken’, op de filosofen van de oudheid. Door veel te lezen en veel te studeren zouden mensen meer pietas krijgen en vromer worden. Hier lijkt me de lijn met Geenstijl weer wat dunner.