Vroeger rolde Adam ergens in. In een betrekking waarbij je lekker voor Eva, je vijf kinderen en voor jezelf in de weer kon zijn. En vrouwlief werkte dan ook hard; immers – vergeet niet – huisvrouw mogen zijn was naast een privilege ook gewoon een 168-urige werkweek. Heel dom en misogyn 24 maal zeven uitrekenen is wat ik elke dag het liefste doe.
Maar de man des huizes had in die dagen van weleer noppes van doen met telefonerende en e-mailende quasi-parttime-huisvrouwen. Integendeel: De koppelbaas kwam naar hem toe elke zomer. “Kunde gij morgen in die snikhete zon nie werke jonguh?” (Het geld in Nederland wordt en werd verdient in Brabant omdat daar nog echte macho’s rondlopen.)
Werk was, is en blijft een mannenbusiness. Dat is wat de cultuur, alsmede de natuur ons leert. Niks D66-flexbaan: “Als ge fit bent dan kom ge godverdomme morgen.”
“Ja maar ik wil flexibel zwemmen want morgen is het lekker weeeeeeeeerrrr.”
“Ik maak mijn studie kunstgeschiedenis wel een andere keer af.”
Een vrouwelijke human resource manager zou hierop antwoorden: “Okay, helemaal goed! Ik plan je wel een andere dag in!”
Hier ziet men afgetekend waarom de Trumpificatie van de arbeidsmarkt weleens een positief en dynamisch antwoord zou kunnen zijn. Mannen willen in het diepst van hun ziel lekker werken en aanrommelen in de boze buitenwereld. Laat ze. En elke dag. Niet flex alsof ze vrouwen zijn.
En wie weet? Wie weet verdienen die mennekes er uiteindelijk nog iets aan. Als men iets niet moet dichttimmeren is het de werkvloer.