In het maart nummer van Socialisme & Democratie, het blad van de Wiardi Beckmanstichting, huisorgaan van PvdA intellectuelen, wordt de balans opgemaakt van de verkiezingsnederlaag. Dat levert bijzondere stukken op. Thomas von der Dunk blikt terug op een artikel van eigen hand uit 2011 waarin hij waarschuwde voor revolutie tegen het regime van schaamteloze zelfverrijking in de financiële sector.
Von der Dunk schreef:
“Hoe onbeleerbaar men in deze sector is, blijkt wel uit het feit dat op de Volkskrant-lijst van veelverdieners in het bedrijfsleven van augustus vorig jaar ook — met zeven ton — Carel van Eykelenburg prijkt, voorzitter van de Raad van Bestuur van de Bank Nederlandse Gemeenten. Dat is een semioverheidsbedrijf waarvan de leiding geen enkel persoonlijk financieel risico loopt. De Raad van Commissarissen achtte het niet nodig om bij Van Eykelenburg op vrijwillige matiging aan te dringen; Van Eykelenburg had er namelijk formeel recht op. Dat is de kern: het juridische legitimisme dekt niet meer het gevoel dat in de samenleving over morele legitimiteit bestaat. Waar wat juridisch legaal is langdurig botst op wat moreel als legitiem wordt beschouwd, ontstaat brandstof voor een volksopstand — via de stembus of via de straat. En die zien wij nu. Dat zij die voor de kredietcrisis van 2008 verantwoordelijk zijn, vrijuit gaan, wordt als ten diepste onrechtvaardig beschouwd.”
Ik denk dat Von der Dunk gelijk in heeft. Maar er komt nog iets bij: in de (semi) overheidsinstellingen die zijn verzelfstandigd zijn stonden vaak PvdA-ers aan het roer. Dat gold ook voor de woningbouwcorporaties, hogescholen en universiteiten. In het laatste geval werd de graaizucht in toom gehouden door de academische cultuur waar geld niet in hoog aanzien stond. Maar ook daar vierde de magalomanie hoogtij en werd het adagium dat alles wat groter is wel beter moet zijn, de hoeksteen van beleid. Dat groot altijd beter is dan klein is een van de fundamenten van het sociaaldemocratisch denken. Het ergste scheldwoord in de oude socialistische beweging was ‘kleinburger’. Die waren nog veel erger dan de grootburger, waar men stiekem tegen opkeek. De sociaaldemocratie heeft van oudsher een grote minachting voor de ‘kleine man’ die volgens Karl Marx in de geschiedenis vermorzeld zou worden tussen de hamer van de arbeid en het aambeeld van het kapitaal. Vandaar ook dat de PvdA nooit is opgekomen voor de belangen van zzp-ers. Het FNV-kader hadden liever te maken met grote bedrijven dan met kleine. Met die grote bedrijven kon je tenminste goede afspraken maken over secondaire arbeidsvoorwaarden. En zo liepen de vakbonden leeg en werden overgenomen door de SP. De groeiende groep van zzp-ers stapte over naar D66.
Daarbij kwam nog dat het anti-imperialistische traditie binnen de PvdA zich steeds meer op Israël ging richten. Max van Weezel schrijft daar een onthutsend mooi stuk over. En al doende werden onder het mom van antizionisme allerlei vormen van antisemitisme genegeerd. In Amsterdam wezen naast de PvdA ook SP, GroenLinks en de Partij voor de Dieren een stedenband met Tel Aviv van de hand. De Joden hadden zich in hun ogen van slachtoffers tot daders ontwikkeld. Zelf had was ik al twintig jaar geleden uit de Raad van Advies van Nederland Bekent Kleur gezet omdat ik het gewaagd had het antisemitisme onder Marokkanen aan de orde te stellen. De bestrijding van dat antisemitisme is in de afgelopen 20 jaar uitsluitend door rechts ter hand genomen. De vierde plaats van Gidi Markuszower op de lijst van de PVV is daarvan een illustratie.
Ook andere onaangename kanten van de immigratie zijn door de PvdA stelselmatig genegeerd. Erik Jurgens schrijft daar eerlijk over:
“De neiging om wat je onaangenaam vindt niet serieus te nemen is algemeen. Dat onaangename gaat immers vaak gewoon over. Ook in politiek en samenleving ontstaan er bewegingen die als moerasgas naar boven komen borrelen, en dan wegwaaien. (…) Ik beken dat ik ook gedacht heb dat het wel over zou waaien, zoals de opvattingen van Boer Koekkoek, Janmaat en Fortuyn maar kort een rol speelden. Zelfs de kiene maatschappijanalist Henk Hofland sprak in 2008 over de PVV als een ‘eendagsvlieg’.”
Deze bekentenis van Erik Jurgens is juist daarom zo relevant omdat hij een van de weinige PvdA’ers was die het opnam voor Hans Janmaat toen deze veroordeeld werd omdat hij zich uitgesproken had tegen de multiculturele samenleving. De meeste PvdA intellectuelen – en zij niet alleen – gingen er van uit dat de beste manier om verkeerde opvattingen te bestrijden bestonden uit het verbieden ervan. Verdediging van de rechtsstaat stond lange tijd niet hoog op het verlanglijstje van de PvdA.
“Het extreem-rechtse gedachtengoed kon je maar het best negeren” dat was ook het devies van de linkse media. Dat gold ook voor de anti-Europa sentimenten die rond de eeuwwisseling de kop opstaken. Jurgens schrijft hierover met ontwapenende eerlijkheid:
“Een eerste indicatie dat het vanaf Fortuyn anders was geworden kreeg ik in 2005. Stad en land reisde ik af om te pleiten voor het verdrag dat een nieuwe ‘grondwet’ maakte voor de EU. Nergens kreeg ik serieuze tegenspraak bij mijn pleidooi om dit verdrag te aanvaarden, waarin immers vele goede dingen stonden, waaronder toekenning van grondrechten. En ik werd dus met stomheid geslagen toen bleek dat ook in de PvdA-achterban een meerderheid tegen stemde bij het in dat jaar gehouden referendum. Het bleek zelfs dat in mijn eigen PvdA-Eerste Kamerfractie drie leden tegen het verdrag hadden gestemd. Dit zonder dat in de fractie zulk een tegenstem was besproken, zodat mij duidelijk kon worden hoe de bezwaren dan wel luidden. Ik trad — verbijsterd — af als woordvoerder Europese Zaken van de fractie, een functie die ik tien jaar had vervuld.
In mijn veertigjarige politieke leven, dat in 2007 eindigde, had ik mij steeds beijverd om goed op de hoogte te zijn van de standpunten en beweegredenen van andere politieke groepen. Maar deze nieuwe sentimenten waren mij ontgaan. Ik denk vooral omdat zij zich niet aandienden als samenhangende politieke ideologieën, die zich leenden voor bestudering.”
Wat Erik Jurgens hier beschrijft, was kenmerkend voor het PvdA gedachtegoed, dat verankerd was in het vooruitgangsdenken en waarbij andersdenkenden kunnen kiezen uit twee soorten motieven voor hun verkeerde sentimenten en gedachten. Of ze zijn onwetend, óf ze hebben er een economisch belang bij verkeerde gedachten te blijven koesteren. De PvdA bleef maar volhouden dat mensen die op Wilders stemmen dat doen uit onwetendheid.
Wat mij opviel toen ik bezig was met een boek over Wilders was het dédain waarmee in behandeld werd door mijn PvdA collega’s. De meesten deden er een beetje lacherig over. Zij meenden dat Wilders allang vergeten zou zijn tegen de tijd dat ik het boek af zou hebben. Sommigen vonden het ronduit immoreel dat ik zoveel aandacht besteedde aan een zo weerzinwekkend verschijnsel. ‘Heb je niets beters te doen?’ beet een lid van het College van Bestuur mij toe. Zij zou later minister worden. Namens de PvdA natuurlijk. Toen mijn boek over Wilders verscheen – in 2010 – waren de recensies in De Volkskrant en in Vrij Nederland ronduit vijandig. De recensent van de Volkskrant, die mijn Wildersbiografie 2 ballen gaf, werd in 2013 speechwriter van PvdA-minister Lilianne Ploumen.
Martin Sommer schreef op 18 september 2010, drie weken nadat het boek verschenen was in zijn column: “Ik zat in de trein met het Wildersboek De Tovenaarsleerling van Meindert Fennema. Goed boek. Een vooraanstaande PvdA-er schoof aan. Ik liet hem het boek zien. Hij keek misprijzend. Een omhooggevallen fractiemedewerker, was het oordeel, of woorden van gelijke strekking. Maar dat is Wilders nu juist niet! zei ik. Hij was hoog bij de VVD, bijna tweede man in de fractie. Hij wist alles van het sociale stelsel, en van het Midden-Oosten. Lees dat boek dan! Het mocht niet baten. Wilders werd bij wijze van spreken af geserveerd als een havo-klantje.”
Goed gezien van Martin Sommer. PvdA-ers kijken neer op losers.
Geen wonder dat losers niets meer van de PvdA moeten hebben.