Nederland geldt als een fatsoenlijke natie met een vrije pers, die eerlijkheid en openheid hoog in het vaandel heeft. Een echt Frans Timmermansland. Maar als het om de grondslagen van de staatsinrichting gaat, bezondigen overheid en media zich aan onversneden ideologische propaganda en misleiding, zelfs tegenover de eigen bevolking.
‘De koning is terug’, riep iemand dit voorjaar in de speciaal ter gelegenheid van de viering van 200 jaar Nederland vervaardigde NOS-serie Het Koninkrijk, terugkeer van een koning. Maar wat er ook eind 1813 of daaromtrent geroepen kan zijn, dit in geen geval.
Nederland had tot dan toe slechts twee koningen gekend: die van Spanje – altijd geëerd maar al sinds 1581 persona non grata – en Lodewijk Napoleon. Ook diens terugkeer zou, als broer van de man die Nederland aan de bedelstaf gebracht had en in Nederland alleen al in de winter van 1812-1813 procentueel evenveel slachtoffers gemaakt had als de jodenvervolging in de Tweede Wereldoorlog zou doen, in die tijd tot weinig vreugdekreten aanleiding geweest zijn. Die ‘koning’ waarvan de NOS repte in zowel het script als de titel van de serie, was dan ook in werkelijkheid erfprins Willem Frederik, de zoon van gewezen stadhouder Willem V.
‘Het was juist de Bataafse Staatsregeling van 1798 die van het land de eenheidsstaat maakte die het nu nog is, en het parlement als hoogste staatsorgaan aanwees’
De erfprins zou als Willem I de titel ‘koning’ pas in 1815 verwerven. Van een koning was dus nog lang geen sprake, laat staan van één die terugkwam. Volstrekt ten onrechte werd de indruk gewekt van een bijna heilige, slechts eventjes door toedoen van enge ‘patriotten’ en inhalige, brute ‘Fransen’ onderbroken continuïteit. De stadhouders van voor 1795 waren allerminst koningen, maar aan de Staten van de zeven Nederlanden onderhorige legerleiders die, zoals zulke legerleiders plegen te doen, zo veel mogelijk macht naar zich toeharkten. Koninklijk waren ze slechts in zoverre dat hun machtsbasis bestond uit de combinatie van soldaten en gepeupel, corruptie en nepotisme, zoals bij alle vorsten het geval is. Erg populair werden ze daar buiten meeprofiterende regentenkringen niet van, zelfs niet bij een aanzienlijk deel van de onderklasse.
Van een breed verlangen naar de Oranjes kan in de winter van 1813/1814 nauwelijks sprake geweest zijn. Niet alleen werd het vertrek van Willem V in 1795 vooral betreurd vanwege de grote hoeveelheden geld en kostbaarheden die hij had meegenomen, ook had in 1813 bij de toenmalige levensverwachting maar ongeveer een kwart van de bevolking nog echte herinneringen aan de tijd voor de vlucht van Willem V. Voor het gros van de mensen was het allemaal oude geschiedenis. Maar Gijsbert Karel van Hogendorp en zijn kompanen hadden te midden van de ineenstorting van Bonapartes Empire tenminste een plan, een belofte van herstel van orde en vooral welvaart. Dat sloeg begrijpelijkerwijs wél aan. Waarom kan dat verhaal niet gewoon verteld worden?
Nog bonter dan de NOS maakte minister Ronald Plasterk het in datzelfde herdenkingsverband. Bij gelegenheid van het Grondwetfestival noemde hij op 28 maart in de Volkskrant Van Hogendorps grondwet ‘de een na oudste ter wereld’, verwijzend naar de Amerikaanse Constitution van 1787. Maar in 1813 had Frankrijk er sinds de Revolutie van 1989 al een stuk of zes versleten, waaronder een hypermoderne uit 1793, die als voorbeeld gediend had voor de échte eerste Nederlandse grondwet: de Bataafse Staatsregeling uit 1798. Och, die telde niet mee, meende de grijs gekuifde denker van Binnenlandse Zaken, omdat ze ‘van voor de monarchie’ was en van Hogendorp pas de volksvertegenwoordigende functie van de Staten Generaal had opgenomen en nuttige zaken als vrijheid van drukpers en godsdienst.
Hoe verzint de man zoiets toch? Het was juist de Bataafse Staatsregeling van 1798 die van het land de eenheidsstaat maakte die het nu nog is, die het parlement als hoogste staatsorgaan aanwees (“volksreegering by volksvertegenwoordiging”), waarin scheiding van kerk en staat en vrijheid van godsdienst werden gegarandeerd (“Elk burger heeft vryheid, om god te dienen naar de overtuiging van zyn hart”) en een hoogst moderne uitingsvrijheid was opgenomen: toetsing uitsluitend achteraf, aan de wet.
Op al die gebieden betekende Van Hogendorps grondwet een danige verslechtering. Het parlement verliest bij hem bijna al zijn bevoegdheden. Het mag niet eens op eigen gezag bijeenkomen of een onderwerp agenderen, laat staan een wetsvoorstel doen. De hervormde kerk krijgt een bijzondere positie als die van de vorst en wordt ook nog eens financieel voorgetrokken. Van uitingsvrijheid is bij Van Hogendorp geen spoor meer te bekennen – tijdens het bewind van Willem I zou de censuur dan ook schrikbarende vormen aannemen. Kortom, uit oogpunt van democratische beginselen is de Grondwet van 1814 wel de laatste om trots op te zijn.
Dat de Minister van Binnenlandse Zaken dat niet weet of voorgeeft dat niet te weten, is kwalijk, maar past wel bij de misleidende versluiering die de hele viering van 200 jaar koninkrijk ontsiert. Zo werd ook aan Van Hogendorps grondwet dit voorjaar een speciaal docudrama gewijd, dat gemeten naar de wetten van het televisiedrama heel onderhoudend was, maar waarin je over wat die grondwet nou eigenlijk inhield, niets te weten kwam.
‘De participatie waar deze regering zo de mond van vol heeft, vereist draagvlak. Dat creëer je niet door gedraai en gelieg, maar door burgerschapsvorming’
Zo is het in Nederland steeds geweest en zo is het ook nu: de patriotten worden weggezet als ruziemakende gekkies, Daendels bestaat niet, over het windvanengedrag van de erfprins in de jaren rond zijn verblijf als vazal van Napoleon in Fulda wordt gezwegen, net als over ongeveer zijn eerste bestuursdaad op Nederlandse bodem: nog geen twee weken na aankomst op het strand van Scheveningen voerde hij geseling en ophanging opnieuw in, straffen die eerder door de verlichte Fransen waren afgeschaft.
Waarom gebeurt dat toch? Zelfs als je het met de weinig fijnbesnaarde Henry Ford eens bent dat geschiedenis voornamelijk flauwekul is, blijft het merkwaardig om erover te liegen, zoals onder meer Plasterk doet, of op de manier van de NOS de hele boel te verhuubstapelen. Ook als dat gebeurt om een sprookje in stand te houden, het sprookje dat Nederland en de familie Van Oranje op mystieke wijze met elkaar verbonden zijn.
Nederland bestaat ook zonder Oranjes, en zelfs zonder koningshuis. Niet de familie Van Oranje is van belang, maar begrip van waarom de dingen zijn zoals ze zijn en hoe dat kwam. De participatie waar deze regering zo de mond van vol heeft, vereist draagvlak. Dat creëer je niet door gedraai en gelieg, maar door burgerschapsvorming, die leidt tot begrip van en betrokkenheid bij onze gezamenlijke zaak op een hoger niveau dan het voetbalveld.
Dit artikel werd eerder gepubliceerd in De Republikein. Neem nu een abonnement!