In de weken voordat mijn vader overleed, deze maand twintig jaar geleden, hield hij zich vast aan gekrabbel in grote kladblokken. Hij was een echte bèta, een rekenwonder vond ik, een bewonderaar van natuurkundige Richard Feynman, van Einstein en allerlei Amerikaanse schrijvers waarvan ik de namen niet meer weet. De dood beangstigde hem en toen ik nadien de kladblokken doorbladerde, met een soort gevoel van hoogtevrees, zag ik allemaal getallen, optelsommen vooral, formules en steekwoorden. Hij wilde weten of het nog klopte natuurlijk, dacht ik later. In het licht van de grote onzekerheid, de afgrond van de dood, was dat een reddingsboei. Of misschien een harde werkelijkheid die hij nodig had, als één plus één nog twee was, dan werd hij dus in ieder geval niet gek. Die uitleg past bij wie hij was: een liefhebber van de wetenschap, van wat ‘klopt’. Voor het leven zelf had hij minder talent en van God wilde hij niets weten.
Onlangs dacht ik aan de kladblokken toen ik een keer ’s nachts in bed over de postmodernisten las. ‘Klootzakken’ had mijn vader vast gezegd. Ik dacht het eigenlijk zelf al: klootzakken. De tijd waarin we nu leven is niet meer die van ‘God is dood’ (wat mijn vader beviel) maar het postmoderne ‘de waarheid is dood’. Een stap verder dus, aangekondigd door de grondleggers van het postmodernisme: Foucault, Rorty en Derrida (‘alles is subjectief’). Dat wat tussen God en nu inzat, de Verlichting – het geloof in de rede, objectieve waarheden, een liberale, vrije markt, de potentie van het individu, de wetenschap van Newton en Leibniz – is een doorn in het postmoderne oog. En hoewel de waarheid zich sneller laat terugveroveren dan God misschien, gaat het niet vanzelf. De postmoderne gekkies zijn misschien zwak omdat ze in een afgrond staren, maar daarmee is hun overlast, zoals sommigen het noemen, nog niet onschadelijk.
Postmodernisten, van SJW’ers tot feministen, tot serieuze, meestal linkse wegkijkers, geloven nergens in, behalve in het politieke activisme dat de gevolgen (onderdrukking van vrouwen en minderheden) van waarheidsclaims desnoods met geweld ongedaan moet maken. Dit activisme wat nu overal opduikt heeft een voet aan de grond op grote universiteiten in o.a. de Verenigde Staten, Canada, Duitsland, Engeland en ook Nederland. Bij mij op school vroeger begon het al met ‘iedereen zijn eigen waarheid’ en of waarheid bestond was dan ‘een interessante vraag’. Universiteitsbesturen zwichten in toenemende mate voor de gevoeligheden van studenten die de realiteit uit de weg gaan (want die is ‘bedacht’) en geen ‘onderdrukking’ toleren. Het paradoxale van hun claims (niets is waar, maar hun gevoel wel) vegen ze onder het tapijt met steeds dezelfde argumenten: ‘alles is een construct, dus jullie kritiek op ons kunnen we naast ons neerleggen’. Het is een catch-22, niets krijgt vat op ze.
Misschien verlangen postmodernisten eigenlijk weer naar een pre-moderne tijd, dacht ik, waarin dan misschien niet God terugkeert, maar wel dezelfde soort slaafse onderwerping, aan een matriarchaat, een institutionele moederborst die ze koestert in hun geconstrueerde, beschermde identiteit, omdat ze anders ten prooi zouden vallen aan anderen. Postmodernisten missen God.
Want zelfs als je uit zou gaan van hun meest nobele streven, het mooiste fruit in hun kraam, dan zijn het volgens mij niet die beweerde dominantie, onderdrukking en macht van de witte Westerse beschaving waardoor de waarheidsclaims en de liefde voor de rede van de Verlichting kapot moeten, maar zijn ze gewoon een obstakel voor het leiden van een ‘grote stappen snel thuis’ onwaarachtig, postmodern leven. Mensen kiezen steeds vaker valt mij op voor de sociale voordelen van de groep, voor het narcisme van verzonnen identiteiten en het verschuilen achter anonimiteit en geweld. De buitenwereld wordt misbruikt om die voordelen in stand te houden. Ze doen hun vingers in hun oren als je zegt dat het levensgeluk tussen 1700 er 1900 voor iedereen explosief toenam dankzij die verachte rede, net als dat het welvaartsniveau wereldwijd per hoofd nog altijd stijgt. Dat is het klootzakkerige van de postmodernisten, ze gooien het goede nog liever weg voor een utopie die ongelukkig maakt. Een prachtig verhaal hierover las ik van een transgender man die in zo’n ‘sinistere mentale val’ was gelopen.
Ach, zeggen we. We staan er boven, hun ‘white privilege’, ‘cultural appropiaton’, en ‘agency’. Woorden die ik nu zelf maar even tussen haakjes zet, zelf doen ze dat al jaren bij ‘vrede’, ‘waarheid’ en ‘vooruitgang’. Gloria Wekker weer bij Buitenhof afgelopen zondag over een boek waarin witte mensen maar eens moeten luisten, ‘witte schuld’ op elke opiniepagina, racisme zonder bewijs opvoeren, en oh ja, het niet bestaan van ‘reverse-racism’, omdat je een onderdrukker niet kunt discrimineren. Het is intellectuele Wipe-out, dat programma waar je over water langs grote ballen en obstakels moet die ronddraaien en je met een smak het water in slingeren.
Ik had het over de paradox van postmodernisme, maar het is eigenlijk vooral hemeltergend hypocriet. Voor mensen die niet in objectiviteit, de rede en waarheid geloven, zijn ze zelf erg zeker van hun gedeformeerde waarheden. Als een soort ‘zombie witch doctors’ trekken ze iedereen die participeert mee in hun val – ze half dood en half levend achterlatend met zichzelf. Hoe meer schuld en schaamte er met hun hekserij wordt gezaaid, hoe beter ze kunnen doormarcheren naar het einddoel: het doen alsof het hun niet om de macht ging. Postmodernisten plegen zelfverraad én verraad aan de buitenwereld.
Wat doe je vlak voor je dood als je nergens in gelooft? Als je aan het einde van je leven een beetje houvast vindt in wat ‘waar’ is, zoals mijn vader, dan is het bij leven ook het beste voor je, ben ik overtuigd, ook al is de onzekerheid altijd gigantisch groot. Dan schrijf je desnoods in gekrabbel op wat je wel weet, een som, een regel uit een gedicht, een tekening van een vlinder, een liefdesverklaring. De grootste schrijvers schreven tot vlak voor hun dood. De waarheid is het leven.