De meeste appartementencomplexen in Berlijn kennen een gezamenlijke binnenplaats, zo ook de mijne. Het is een soort privéparkje. Een door heesters omlijnt veldje biedt een beetje van het groengevoel dat zo essentieel is om te kunnen leven in een stad. Merkwaardige bordjes waarschuwen ons dat betreden van het gras bij sneeuw of ijzel geheel op eigen risico plaatsvindt. Vijf bomen. De grootste torent trots boven onze vier verdiepingen uit. Er staat een bankje tussen, daar zit ik.
Er is vandaag maar weinig loos op het pleintje. Een vrouw laat haar kat uit zonder tuigje. Het beestje, Murphy, snuffelt even aan mijn schoeisel en besluit dat ik teveel naar hondenliefhebber ruik. Het dametje keert me haar staart toe en paradeert richting drempel, hoewel ik best bereid zou zijn even te aaien. Vanaf de fietsenstalling, bij het hek aan de ingang, loopt een jongen met bruin haar en rood regenjack richting zijn huisdeur aan de overkant. Hij neemt het olifantenpaadje, maar hoewel de rechtlijnige naïviteit van stadsplanners hier wordt genegeerd, brengt het tafereel weinig roering op het uitgestorven woonerf. Dan, eindelijk, komt een stel kinderen hun woning uitgelopen. Vier jongetjes met een bal, maar de bal wordt direct in het geel-bruine bladerdek gegooid. Het spel van vandaag is tikkertje.
De jongens zien eruit als echte Duitsers: korte blonde haren, blauwe ogen en bleke, doch gezonde, gezichtjes. De jongens dragen eenvoudige spijkerbroeken en bontgekleurde t-shirts. Het kleinste knaapje draagt een shirt waarop het getal ‘1979’ gedrukt staat. Koeiencijfers. Wat de betekenis van dit getal voor het jochie kan zijn schiet me niet te binnen. Zijn geboortejaar kan het niet wezen, lijkt me, maar ik ben slecht in het schatten van leeftijden. Het mannetje met het cijfershirt is de tikker en doet erg zijn best. Hij rent van hot naar her en probeert zelfs over het buxushaagje heen te springen, zonder succes. Ik concentreer me op mijn boek en hoor af en toe het gehijg van de jongentjes, soms een hoge giechel. Twee jongens hebben zich aan weerszijden van de tikker gepositioneerd en zingen een plagerig ‘nanananana’.
Maar dan verschijnt een vrouwengelaat in een raam op de eerste verdieping. Ik herken het gezicht; het is Nina, een lieve vrouw in haar vijftiger jaren. Ik ontmoette haar laatst in het trappenhuis. Toen ik hielp haar krukken en boodschappentassen naar boven te dragen raakten we aan de praat. Nina was vroeger verpleegster, maar na een zware operatie aan haar heup is ze in de ziektewet geraakt. Nina vertelde over haar zoon, die de hotelschool heeft gedaan en een jaar lang stage liep in Alicante. “Dat was niet makkelijk voor mij hoor, erg alleen, zeker zo met die heup. Maar ach, het was zijn droom en een beetje mijn pensioen. De hele wereld lag voor hem open, hij spreekt nu perfect Spaans. En Engels natuurlijk.” Het was een lieve jongen, zei ze. “Maar hij lijkt teveel op zijn vader, hè. Stijfkop. Hij kon overal terecht, maar meneer wilde wiskunde en filosofie studeren. Daar is geen werk in te vinden natuurlijk. Ja, als docent, maar daarvoor luistert hij te slecht. Net als zijn vader. Er zijn drie fundamentele waarheden zegt hij, maar hij accepteert alleen de zijne.” We hadden haar deur allang bereikt. “Laatst was hij hier nog, hij zou maar een half uurtje blijven, maar uiteindelijk heeft hij vier uur gepraat. Dan probeer ik wel te discussiëren, dat vind ik leuk, maar dan wordt hij altijd boos. Hij heeft altijd gelijk, zegt ie. Hij lijkt zo op zijn vader.”
Ik zei dat ik moest gaan. “Ja? Je kunt ook even binnenkomen. Nee? Nou. Je bent heel lief. Hartstikke bedankt. Je kunt hier altijd langskomen hè, wanneer je jezelf verveelt ofzo, dan kun je gewoon aanbellen. Ik ben altijd thuis. Bedankt hè, tot gauw!”.
Maar ik verveel me nooit. De jongens op het plein vervelen zich ook niet, al lijkt het knaapje in het blauwe shirt met ‘1979’ het rennen inmiddels beu. Het spel is hem ongenadig, het jochie is veruit de langzaamste en ook nog eens meer uitgeput dan zijn vriendjes, omdat de tikker immer het meeste rent. De rest heeft altijd een voorsprong. Het spel verstomt even wanneer Nina haar tirade het raam uit schreeuwt: “Wat denken jullie wel? Dit is een woonerf, geen speelplaats! Hier leven mensen.” Het oudste mannetje kijkt de vrouw lachend aan, hij mist een tand zie ik, en vervolgt met een uitgestreken gezicht: “Spelen is ook leven, mevrouw.” Nina is verslagen. Dat was het voor vandaag, qua intermenselijk contact. Het kleinste ventje ziet zijn kans schoon; terwijl zijn maat nog naar het raam van Nina kijkt zegt hij opgelucht: “Tikkie, jij bent hem!”