We liegen wat af met zijn allen en dat is misschien maar goed ook. Natuurlijk werd ons verteld dat er niets speelde tussen Klaas-Jan Huntelaar en Robin van Persie, die als twee kleine kinderen ruziemaakten om een balletje breed. We moesten er maar geen relletje van maken, vond Arjen Robben dan ook. “Ik ben altijd boos als ik de bal niet krijg”, vertelde Klaas-Jan zelf en na afloop zouden ze een biertje drinken. Ook Van Persie voerde weer zijn gebruikelijke ‘professionele-interview-act’ op waar zo langzamerhand helemaal niemand meer in gelooft.
Voetbalinterviews zijn net literatuur; wat er staat of gezegd wordt is niet belangrijk, maar het gaat erom wat het betekent. Gelukkig heb ik veel leraren Nederlands gehad. Tussen de heren Van Persie en Huntelaar bestaat namelijk een existentiële onenigheid die onmogelijk te overbruggen is door het drinken van een gerstennatje. Huntelaar is waarschijnlijk iemand met scherp gevoel voor ironie terwijl Van Persie een veel opportunistischer mens is.
Kijk maar eens wat Van Persie roept als hij een nieuwe coach krijgt. Zo’n man interesseert hem verder weinig, maar hij roemt hem omstandig (ervaring onovertroffen, tactisch briljant) omdat hij dan minder last denkt te hebben van zo’n coach.
Huntelaar zit op het eerste gezicht iets anders in elkaar, dat lijkt meer een ironische man. Die kan Hiddink bij het ontbijt op zijn schouder slaan en zeggen: “Dat wordt weer lekker lachen met je vandaag, wat ben je toch lekker ontspannen”. En bij Van Gaal las hij altijd heel theatraal bij het ontbijt de column van Cruijff voor. Met van die tussenzinnetjes als: dat ziet die man toch briljant. De ruzie Huntelaar vs. Van Persie doet me denken aan een interview tussen Jeroen Pauw en Reinout Oerlemans van een paar jaar geleden. Pauw probeerde Oerlemans een beetje uit de tent te lokken, niet door hem bikkelharde kritiek te geven, maar door wat zelfkritiek bij te brengen. “Natuurlijk heb je overal succes, maar dan wel met ijdele mensen die van een duikplank afspringen”. Of hij dat zelf ook niet een beetje plat vond. Oerlemans trok dat helemaal niet en werd daar echt boos.
Het grote karakterverschil tussen het tikkie opportunistische van Van Persie en de ironie en zelfrelativering van Huntelaar creëren afstand. Dat is ook logisch, zet twintig man bij elkaar en je vindt er vijftien goed te doen, drie zijn je beste vriend en twee gasten zijn echt niet te harden. Als daar toevallig in de buurt woont, fiets je een blokje om, op kantoor vermijd je elk noodzakelijk contact, maar in een voetbalteam zit je als dertiger mooi een hele week boterhammen met pindakaas te eten aan een tafel.
Wat was het verfrissend geweest als Huntelaar had gezegd: “Sorry van dat gebaar Bert, maar ik vind Van Persie nu eenmaal een grote eikel”. Of: “Goed dat je er naar vraagt Bert want ik vind Klaas-Jan – wie heet er nou zo trouwens? – echt een enorme zure Hollandse zeikerd”.
Natuurlijk deden ze dat niet want we liegen ons maar een beetje door het leven omdat we de waarheid niet aankunnen. Daarom schrijven we in sollicitatiebrieven dat we zo’n mensenmens zijn, zeggen we tegen bevriende cabaretiers dat ze een leuk boek hebben geschreven en moeten we altijd iets te hard lachen om Koefnoen. Minister Timmermans merkte afgelopen week wat je losmaakt als je een flinterdun plakje harde waarheid op tafel legt.
Soms mis mijn broertje die al een jaar of twintig in een andere kamer tegen zijn televisiescherm moppert. Hij zou naar die ‘biertje drink-interviews’ van Bert Maalderink kijken, mij even aankijken en hoofdschuddend murmelen: “Ik dacht altijd dat je niet mocht liegen van Jezus”.