Laat ik vanuit het Heilige Land ook maar een steentje bijdragen aan de discussie die momenteel op TPO wordt gevoerd over het door Kees van der Staaij (SGP) internationaal uitgedragen standpunt dat de ‘voltooid leven’-mesjoegaas in Nederland danig dreigt te ontsporen. Het stuk van Esther van Fenema blinkt uit in subtiliteit en gevoel voor nuance. Daarentegen hanteert Aysso Reudink de botte bijl.
Aysso verwijt Van der Staaij zich niet neer te leggen bij in Nederland democratisch tot stand gekomen regels. Het principe van onze parlementaire democratie is juist dat je best bestaande wetgeving mag bekritiseren, maar dat je de aanpassing daarvan via verkiezingen en stemmingen in het parlement probeert te bewerkstelligen. Veel mensen zijn voor liberalere drugswetgeving. Daar is niets mis mee en je kunt proberen daarvoor draagvlak te creëren in de maatschappij, opdat ooit de politiek de wet naar jouw wensen aanpast. Dat is het democratische spel dat Kamerlid Van der Staaij met verve speelt. En wat is er tegen wanneer bij een discussie over morele waarden ook burgers uit andere landen worden betrokken? Waarom houdt Aysso het debat over ethische vragen liever binnen de dijken?
Reudink pleit voor een verhoging van de kiesdrempel, want dan wordt de SGP gelijk de mond gesnoerd. Standpunten die hem ongevallig zijn hoort Aysso liever niet. Het is juist de schoonheid van het Nederlandse politieke systeem dat in de Kamer een brede schakering aan meningen is vertegenwoordigd. Er voor pleiten dat je opponenten hun plaats aan de tafel ontnomen wordt, in plaats van ze zuiver op argumenten bestrijden, getuigt van weinig liefde voor het democratisch gevoerde debat.
Aan het eind van zijn stuk beschrijft Aysso dat veel mensen toch een psychische drempel over moeten om zichzelf van kant te maken. Hij signaleert een innerlijke weerstand. Er is moed voor nodig om deze stap te zetten, stelt hij. In plaats van dat Aysso dit ziet als een teken dat bepaalde mensen die zeggen dood te willen, misschien dat niet echt menen, stelt hij voor hen wel even een handje te helpen. Dat is precies waar Esther de vinger op legt. In zo’n situatie help je de medemens met een (schijnbare) doodswens niet met een killpil, maar met concrete (intensieve) hulp om uit zijn/haar crisis te komen of – voor zover mogelijk – het leven dragelijker te maken. Iemand moed in praten om zelfmoord te plegen, is dat helpen?
Wanneer het in onze samenleving taboe wordt om hulpbehoevend te zijn dan manoeuvreer je, wellicht zonder het te beseffen, mensen die zorg nodig hebben in de richting van euthanasie. Ze willen niet tot last zijn en zeggen dan dood te willen. Misschien zien ze dat zelf ook niet zo scherp en zijn ze echt – op dat moment – liever van de wereld. Wanneer mensen in dergelijke situaties gaan zeggen dat hun leven ‘voltooid’ is, moet je die woorden met een korrel zout nemen. Hen dan vriendelijk helpen uit het leven te stappen, is veel te makkelijk, lui en onbarmhartig. Eigenlijk ook gewoon dom en fout, in iedere betekenis van het woord.
Al komen deze overwegingen tot u vanuit Jeruzalem, er is niets religieus aan bovenstaande argumentatie. Hulpbehoevende mensen steunen, hen ervan overtuigen dat ze tot last mógen zijn, en dat we hen graag als maatschappij verzorgen, is een kwestie van medemenselijkheid. Pamper de oudjes, pamper de tobbers, pamper de zwakke en zieke medemens. Als fatsoenlijke samenleving zet je voor een ieder die hulpbehoevend is de deur naar goede zorg wagenwijd open, niet de hemelpoort. Dat deze beschaafde opvatting, door Van der Staaij geuit, geen Kamerbrede bijval ondervindt, is inderdaad zeer verontrustend. Kees heeft een punt.