Het hele Charlottesville-gebeuren, gretig aangegrepen door Trumphaters om de president allerlei sinistere KKK-sympathieën in de schoenen te schuiven (neonazi’s niet te na gesproken), illustreert prachtig hoe ver het linksleunende smaldeel is weggedreven van elke realiteitszin.
Dat het vaderlandse monumentenarsenaal er natuurlijk niet aan gaat geloven, ligt dan ook niet zozeer aan de 21ste eeuwse rechtvaardigheidsidealen van de generatie ‘iedereen-krijgt-een-trofee’, of zelfs de misplaatste tegemoetkomingsgezindheid van carrièrebestuurders, maar vooral omdat het volkomen en totaal onuitvoerbaar is, voor zover het al wenselijk zou zijn om van de geschiedenis te verlangen op te houden geschiedenis te zijn.
Nee, het is natuurlijk hoogst onwenselijk- juist wanneer je van mening bent dat de geschiedenis aan een kritische herbeoordeling toe is. Immers: vormen zulke monumenten in het straatbeeld juist niet de perfecte illustraties van je verontwaardiging- als waarschuwende vingers uit een voorbije tijd die je vanaf hun sokkels toefluisteren: ‘Dit nooit weer’?
In het kielzog van recente ontwikkelingen werden we in eigen land getrakteerd op een kluchtige karikatuur van het Amerikaanse debacle. Zo moesten de vaderlandse heteronormatievewittemannenmonumenten ogenblikkelijk worden ontsokkeld want gemeen en potentieel kwetsend. Het kon niet uitblijven: de carrousel van lokale halftalenten en beroepsverongelijkten kwam alras in beweging, piepend en krakend zoals dat gaat, met bijbehorende van de pot gerukte drameisen bij monde van zelfverklaarde ‘young talents’ uit de kraamkamer van al wat middelmatig, quasi-recalcitrant, interessantdoenerig, talentloos, zeg maar zwaar kut is: hipcultureel Nederland.
Het Wilhelmus moest met een kwetspincet worden ontdaan van al wat heteronormatief, witgeprivilegieerd en geslachtsveronderstellend was, als zij al niet gewoon aan de vlammen moest worden toevertrouwd. NRC kwam met de mededeling dat Elvis eigenlijk één grote berg onrechtvaardigheid was, “een mooi voorbeeld van culturele toe-eigening”, ergo: maar goed dat hij dood is, want muzikaal zijn én wit, dat kan dus écht niet meer. Schrijver Jamal Ouariachi nam ook een teug van de deugpeuk en stelde voor de Coentunnel om te dopen tot ‘Ketikotitunnel’.
Terzijde: als Ouariachi even bedreven was in het redactie voeren over zijn eigen stukjesschrijverij als het redigeren van vaderlandse geschiedenis, dan werd het misschien nog eens wat met dit op zich niet onaardige talent- was hij met andere woorden iets meer geweest dan het zoveelste overschatte tempextalentje dat braaf de courantjes vult met veilig.
Wat mij eigenlijk zo tegen de borst stuit, bedenk ik me zojuist, is niet zozeer de mening zélf, maar de vaststelling dat die mening ergerniswekkend uniform gedeeld wordt binnen een betrekkelijk marginaal cultureel subgroepje; het komt mij allemaal zo keurig gekaderd voor, en tegelijk zo gemakzuchtig en grenzeloos arbitrair, dat ik mijn koninkrijk met graagte zou inruilen voor één strijder-dichter in dat door braafheid uitgeteerde bastion.