Van je vrienden moet je het hebben, zeggen ze. Je vrienden, daar kan je pas van op aan, zeggen ze. Ik zeg: quatsch! Mijn vrienden sturen mij om de haverklap stomvervelende screenshots en ander online braaksel waar de honden geen brood van lusten.
Zoals daar is die vermaledijde dubbeltjes- en kwartjesscribent J. van O., die mij maandag een stukje Arthur Japin toestuurde (graag uitspreken met een geaffecteerde Van Dis-tongval), zijn vak verkrachtend met de verklaring voorts niets meer te schrijven dat mogelijk als ‘kwetsend’ kan worden opgevat (geen grap!). En als het daar nu bij bleef! Maar néééé, daar was Van O. dinsdag wéér met iets inzake genderneutrale braafbewerkingen van Shakespeare’s The Taming of the Shre, waarbij een of ander lokaal toneelgezelschap hardop de vraag opwierp of zoiets nog wel kan in onze era van empathie, hoezo een feeks temmen etc; en daar was woensdag nog niet aangebroken, of een droeve jammerklacht sijpelde mijn mailbox binnen over een of andere onderbetaald, door moralisme uitgeteerd burn-outje, vers uit de PABO no doubt, die zich zo vrij voelde hedendaagse literaire werken als vuige pornografie te kenschetsen, terwijl ze zich ongetwijfeld, net als alle Ronald Giphart-groupies, nog geen vijf jaar eerder liet vingeren door een lokale bad boy achter het fietshok.
En als je dacht dat hij mij dan tenminste op donderdag met rust liet, dan dacht u dat verkeerd. Nu was het Concertgebouw aan de beurt en de geruchtmakende vrouw-in-string-advertentie die een hoop ach-en-wee-geroep tot gevolg had aan de kant van menig cultuurminnend museumjaarkaarthouder, die vervolgens heel voorzichtig de rechterarm hief en verbod eiste op al zulks onwelgevalligs. Dit alles conform de calvinistische wetmatigheid dat verongelijktheid nooit eindigt met iets aanmerken als ‘ongehoord’ of ‘smakeloos’, nee: er moet vervolgens ‘iets aan gedaan worden’. Eerst calvinistisch kakelen, en dan erop los stampen met de marcheerlaars.
Vertrutting dus. Verdwazing dus.
Alsof het al niet zot genoeg is dat bepaalde tere exemplaren het in hun broek doen vanwege deze of gene orgiastisch-artistieke presentatie, tonen de tekenen des tijds een toenemende gewilligheid bij het kunstenaarsgilde om het ambacht aan de laagste bieder van de hand te doen, met andere woorden te dingen naar de gunsten van exact dat smaldeel der cultuurminnaars voor wie de eigen voor- en afkeuren leidend zijn in de afweging van elke ludiek subsidieslurpertje dat maar ter tafel komt.
Onnodig te zeggen dat het des kunstenaars goed recht is om tegemoet te komen aan welke arbitraire fatsoensvoorkeur dan ook die het winkelend publiek van hem verlangt- God-ga-met-hem zou ik zeggen, met de kanttekening dat de vrucht van zijn inspanning dezelfde muflauwe braafbagger zal zijn die dagelijks uit den hoofdstedelijke gleufscheur ontsnapt.
Voor de goede orde: het willen verbieden van dingen die je ervaart als wanstaltig, smakeloos, kwetsend, seksistisch etc. is op zichzelf al een eng-totalitaire trek, ook als daarbij allerlei nobel klinkende motieven worden aangedragen- misschien wel juist dan- maar wanneer de kunstwereld behaagzucht laat zegevieren op kwaliteitsnormering staan de zaken er wel erg zorgwekkend voor. En voor iedereen die zegt dat de term censuur te zwaar gekozen is in dit verband, zeg ik: zelfcensuur is óók censuur, misschien wel de ergste vorm van censuur uiteindelijk, aangezien de censor zélf toeziet op de naleving ervan, en dus niet een of andere krap gebudgetteerde overheidsinstantie.
Hoogste tijd dus om de puist die fatsoen heet uit te knijpen, opdat de vrijgekomen prut vrijelijk over haar gelaat moge druipen, als een soort druipkaars- een kunstwerk in zijn eigen recht, waarmee ze misschien toch nog iets artistieks voortbrengt.