“Ik ben de beste filmmaker van Duitsland!” De ogen van mijn collega staan wagenwijd open en staren me aan met een felheid die ik vooral uit journaalbeelden ken. “Ik zweer het je!”. Zijn heftige gesticulatie gaat bijna ten koste van het volle dienblad in mijn handen. Hij trekt zijn halflange, zwarte haren vervaarlijk achteren, wat hem een beetje het voorkomen van een indiaan verleend. “Hoe kun je nou beweren dat je de beste filmmaker bent, terwijl je nog geen film hebt afgemaakt?”, misschien had ik het niet moeten vragen.
“Rustig aan, Roberto”, zeg ik, “ik wil het oprecht weten.”. Nog steeds heeft Roberto zijn spieren aangespannen, nog steeds heeft hij de blik van een roofdier in zijn ogen, maar hij vertelt: “Ik zal het je zeggen. Kijk: wat ik heb gemaakt is geniaal. Het is een psycho-triller, met piraten. Zo’n film waarvan je, als je hem ziet, denkt: “Wauw! Dat is heftig!”. Met actie en seks en passie en sterke teksten, maar toch vooral actie. Man, je wordt helemaal weggeblazen, zit als een rietje zo rillend van spanning op het puntje van je stoel en dan komt het einde en BAM!! Je merkt dat je de film nog niet begrepen hebt. Een plottwist, die duidt op een diepere laag. En dan kijk je nog een keer. Denkt: “o ja, jajajaja” en BAM!! Zit er onder de diepere laag nóg een laag! Welke regisseur kan dat? Noem me er één! Één! Één! Nee, je weet het niet, hè?”
Mijn non-verbale signalen zijn waarschijnlijk te subtiel om door zijn pantser van woeste overtuiging te breken, het volume van Roberto matigt zich niet. Enkele bargasten kijken van hun tafels op, om zich te vergewissen van het feit dat er geen bord is gesneuveld. Ik besluit eerst alle glazen uit te geven en nieuwe bestellingen op te nemen voor ik weer iets waag te vragen.
Op het terras zit een knul uit Portugal, aan de Amsterdammuts op zijn hoofd te zien is hij op doorreis. Hij spreekt me aan met “Garçon”, misschien heeft de wiet uit onze hoofdstad zijn linguïstische kennis doen wankelen. Ik geef hem zijn bier en hij laat me foto’s zien van zijn trip. Het zijn voorspelbare werken: rode lichten, joints van opzienbarende lengte, een plakkaat kots en, o gelukkig, een bloemenstent op de Singel. “Man! Wat een tijd. Tjonge.” Ik zeg dat ik helaas verder moet werken.
Eer iedereen bediend is, lijkt Roberto ietwat te zijn bedaard. Op een zo mild mogelijke toon vraag ik hem: “Hoe komt het dat je film nooit af is gekomen?”. Niet mild genoeg, het spervuur laait weer op: “Één film? Één film? Ik heb er wel vier geschreven! Maar ik zal het je zeggen. Weet je hoe het werkt met films maken? Je maakt er eentje, in eigen beheer, op eigen kosten. 20.000 euro. Dan zien de heren in Hollywood dat en als het goed werk is, geven ze je een budget. Zeg: vijf, zes miljoen euro. Dat durven ze wel aan. En dan levert je film 100 miljoen op. 50 miljoen gaat naar de bioscopen, 45 naar distributeurs en dan heeft de regisseur nog vijf miljoen over. Ik zeg het je: als die heren mijn werk zien, heb ik zo een budget. Ik ben de beste filmmaker van Duitsland, ik zit zo in Hollywood. Ik heb alleen nog twintigduizend euro nodig. Ik geef het je op een briefje: als jij me twintigduizend euro leent, krijg je binnen vier jaar een half miljoen van me. Echt. Een half miljoen, geen geintjes. Je vertrouwt me toch?”
Roberto wacht mijn antwoord niet af. Egaal, ik heb toch geen 20.000 euro. “Kijk”, gaat hij verder, “er zijn cycli te ontdekken in films die populair worden. Ik ben een van de enige regisseurs die dat doorheeft, ik ben de slimste van allemaal. Mijn film, Maagdeneiland, was Shutters Islands, maar dan al in 2008. En niet met die Leonardo DiCaprio in de hoofdrol, maar gewoon met een mooie vrouw. Beter, was het. Maar ja, dan komt je dochter: “papa, ik heb geld nodig”. Ik ben niet de vader die dan zegt: “nee dochter, papa maakt een film.” Daarna brak ik mijn been en kon maanden niet werken. En ja hoor, hupsakee, dan gaat zo’n Martin Scorsese er met je idee vandoor! Zie je?”
De stedentripper stapt de bar binnen, hij wil zijn bier betalen. Terwijl ik rekening print, belandt hij in een gesprek met Roberto. Hevig gebarend herhaalt die zijn relaas. Iemand moet hem toch twintigduizend euro kunnen lenen?
“Je bent een dromer”, zegt de muts.
“Nee, hij is een filmmaker”, zeg ik, bij het overhandigen van de bon.
“Ik ben het allebei.”, zegt Roberto. Hij schenkt zichzelf nog een glas rode wijn in.