Bij de opleiding Geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam snappen ze hoe het moet. De historici van de toekomst moet je ook laten publiceren in de echte wereld en niet alleen in wetenschappelijke kringen. Daarom publiceert DeJaap de komende weken iedere week een artikel van een student van de cursus Actuele Geschiedenis.
Oorlogsfilms komen in verschillende soorten en maten. De oorlog als heroïsch strijdtoneel, de oorlog als chaotische absurditeit, de oorlog als extra dramatisch decor voor een romantisch plot of andere invullingen. Van oudheid-oorlogsfilms tot films over de wereldoorlogen, Vietnam en Irak, vrijwel overal wordt een herkenbaar beeld getoond: de soldaat die doodt en gedood wordt. Dat beeld is echter grotendeels gebaseerd op fictie.
Onlangs, op een regenachtige avond zette ik de bekroonde miniserie Band of Brothers aan. Een Amerikaanse productie over paratroopers in de Tweede Wereldoorlog van Steven Spielberg en Tom Hanks, gebaseerd op het werk van historicus en biograaf Stephen E. Ambrose. Broederschap tussen de soldaten van verschillende her- en afkomst, omgaan met verlies en een slepende oorlog staan daarin centraal. Tot zover een mooie, realistische filmserie met veel indrukwekkende scenes. In de aflevering waarin de oorlog op zijn eind loopt gebeurt iets bijzonders. Een van de hoofdpersonen, de officier Lewis Nixon, bekent zijn wapen nog nooit te hebben afgevuurd in een gevecht. Een bekentenis die bevreemdend overkomt, aangezien Nixon in Frankrijk, Nederland, België en Duitsland had gediend. Goed, Nixon was een inlichtingenofficier en notoir zuipschuit dus zo heel gek was het niet dat hij niet schoot. Maar voor veel gewone soldaten was schieten ook eerder uitzondering dan regel.
Liever mis schieten
Na de Tweede Wereldoorlog werd door Amerikaanse legerhistorici een grootschalig onderzoek uitgevoerd over schieten door infanteristen. Hieruit bleek dat in gevechtssituaties tussen de 15 en 20 procent van de soldaten hun wapen afvuurde. Was er sprake van onwil om te doden? Achttiende-eeuwse militaire confrontaties bestonden vaak uit tegenstanders die staand, in geordende rijen, salvo’s afvuurden op korte afstand van elkaar, soms maar 30 meter. Wat een slachtpartijen moeten dat geweest zijn!
Niet dus. Er vielen verrassend weinig doden. Sommige confrontaties waren zelfs zo bloedeloos dat niemand het leven liet. Als er wel veel doden vielen, kwam dat omdat men urenlang doorging. Dat het niet aan het musket lag bewees een Pruisisch experiment uit de achttiende eeuw. Een bataljon schoot vanaf 75 meter op een manshoog doel van 30 meter breed, 60 procent was raak. Conclusie: met een mens van vlees en bloed tegenover zich, schoot de soldaat liever iets te hoog.
Korreltje zout
Natuurlijk hebben de onderzoeken over schietgedrag iets teweeg gebracht in de manier waarop soldaten sinds de Tweede wereldoorlog worden getraind. Met de juiste technieken is bijna iedereen te conditioneren om te doden. In Vietnam vuurde 95 procent van de soldaten hun wapen af, de munitie was niet aan te slepen. Toch werd er niet accuraat geschoten, voor elke gedode vijand gingen er 50.000 kogels doorheen.
Wat zeggen deze gegevens nu? Ten eerste dat oorlogsfilms waarin mannen elkaar bloeddorstig te lijf gaan met een korreltje zout moeten worden genomen. Dit geldt echter voor bijna alle films, zeker die uit Hollywood. Het zegt vooral wat over het scheefgegroeide beeld van oorlogvoering en over de aard van de mens, die door de geschiedenis heen liever mis schoot. Een geruststellende gedachte.
Koen van de Leur studeert geschiedenis aan de UvA. Een groot gedeelte van de informatie komt uit D. Grossman, On Killing: The Psychological Cost of Learning to Kill in War and Society (New York 1996)
Foto CC: Gopal1035