Iemand vroeg me laatst waarom ik mezelf geen atheïst noem. Ik geloof niet dat in een man met een baard die ongeveer zesduizend jaar geleden de aarde schiep en de mensheid op gezette tijden in de geschiedenis via bijvoorbeeld twee stenen platen met geboden, het zenden en laten kruisigen van zijn zoon of het souffleren van een analfabeet door middel van een engel op het rechte pad probeerde te houden. Naar de kerk ga ik ook niet, en van agnosten of – erger – ietsisten krijg ik ongeneselijke jeuk.
Jozef
Vorige week herlas ik een aantal essays van Christopher Hitchens. Zijn afkeer van het theïsme voerde zo ver dat hij Lenin in 2005 nog prees voor het ontmantelen van het gezag van de Russische Orthodoxe kerk. Het zit diep als je in de 21ste eeuw nog Lenin nog tot je vrienden rekent. Eén ding maakt het in ieder geval duidelijk: hij nam zijn taak als polemist bijzonder serieus.
Hitchens’ nalatenschap is genot voor de ongelovige hond, en een nachtmerrie voor de getrouwen van God. Dr. Albert Mohler Jr., van een Zuidelijk Baptistenseminarie in de Verenigde Staten, realiseerde zich dat waarschijnlijk ook. Na het overlijden van Hitchens meldde hij dat Hitchens’ heengaan Gods manier was om duidelijk te maken hoe het de critici van religie zal vergaan. Dezelfde Mohler schrijft op zijn website dat de onbevlekte ontvangenis van de heilige ‘maagd’ Maria letterlijk genomen moet worden. Sterker nog, wie het niet doet is volgens hem geen ware Christen. Arme drommel. Met de kennis van nu begrijpen we dat Jozef – een eenvoudige timmerman uit een tijd zonder seksuele voorlichting, dus neem het hem niet kwalijk – niet het scherpste stuk gereedschap in de schuur was. Mohler is echter na dik tweeduizend jaar beschaving geen steek verder, en dat is voor iedereen die in de menselijke vooruitgang gelooft op zijn minst een beetje teleurstellend.
Geloven is kinderspel
Geconfronteerd met zulke triomfantelijke domheid is het moeilijk om Hitchens ongelijk te geven. Het is de Goddelijke bevelstheorie in vol ornaat. Als God volmaakt, alwetend en almachtig is, zijn wil ook wet is, is een praktische oplossing voor het funderen van het goede. Zegt God dat het mag, doe het, zegt God dat het verboden is, laat het dan. Dat kan een kind begrijpen, en misschien is het geloof daarom ook wel zo succesvol.
Maar waarom noem ik mezelf dan geen atheïst?
Afgelopen vrijdag at ik op uitnodiging mee bij een Joods gezin op de avond van de sabbat. Een belangrijk element in de Joodse geloofsleer is de belofte dat de tot twee keer toe verwoeste tempel van Salomo op een dag opnieuw zal herrijzen in Jeruzalem.
De eerste tempel werd in 586 v. Chr. door de Babyloniërs verwoest, de tweede in 70 n. Chr., ditmaal door de Romeinen. Alleen de westelijke muur van die tempel, de Klaagmuur, staat nog, maar de belofte is dat op een dag de derde en definitieve tempel herbouwd zal worden. De Messias zal dan over de stad en de tempel regeren, en de Joden zullen van over de hele wereld terugkeren in Jeruzalem. Wanneer die dag komt? Misschien morgen, misschien over drieduizend jaar.
Een volmaakter zelf
Het aardige aan religie is dat het de mens van een aansporing voorziet om een beter leven te leiden. Hindert het dan dat de moraal aan een door mysteriën omhuld verhaal over God wordt ontleend? De menselijke rede is niet per se een beter. Wat rationeel is, is niet altijd rechtvaardig, en wat rechtvaardig is, hoeft niet rationeel te zijn.
De belofte dat er een dag is waarop de derde tempel in Jeruzalem weer gebouwd zal zijn, en tegelijkertijd het besef dat die dag waarschijnlijk nooit komt, is een schitterende metafoor voor het streven naar een volmaakter zelf, ook als we ons realiseren dat de volmaakte mens niet bestaat. De waarde van religie ligt, net als in de literatuur, verscholen in de mate waarin verhalen ons inspireren tot een beter leven.
Het ongelukkige aan religie is dat juist de Goddelijke bevelstheorie en de openbaring, onmisbaar voor het verankeren van de moraal, veel meer vragen dan inspiratie alleen. Gelóven moet men erin, waardoor de metafoor geen metafoor meer kan zijn, en in plaats daarvan verandert in belachelijke, maar ook onbetwistbare geschiedenis. Geloven verpest alles, en Hitchens veegde als geen andere de vloer aan met het morele slavendom dat onbetwistbare waarheden altijd in hun kielzog bij zich dragen.
Met die constatering echter ook de metaforen maar overboord gooien is moeilijk te verteren. Religie is een van de grote uitvindingen van de menselijke soort, schitterend en verschrikkelijk tegelijk. De mens schiep God, maar in tegenstelling tot Hitchens denk ik niet dat religie daarmee waardeloos is geworden. Wie zich atheïst noemt miskent het menselijk vernuft. Ik noem mezelf dus graag ongelovig – maar geen atheïst.