Deze week is er veel aandacht voor de Amerikaanse politiek na een jaar Trump. Wat blijkt? Ondanks de hysterie in de mainstream media lijken de Verenigde Staten zich in rustig vaarwater te bevinden. Na een jaar liggen de VS nog steeds tussen Mexico en Canada, de economie draait op volle kracht en de beschuldigingen van een Russische connectie hebben nog niets concreets opgeleverd. Om de hysterie tegen te gaan kan het helpen de huidige politieke situatie met wat historische distantie te bekijken. Bijzonder behulpzaam zijn daarbij de documentaires van Ken Burns.
Ken Burns is, als het gaat om de documentairefilm, de chroniqueur van de Amerikaanse geschiedenis. Zijn naam vestigde hij al in 1990 met The Civil War. In negen afleveringen van ruim een uur biedt die documentaire een indringend en veelzijdig beeld van de Amerikaanse burgeroorlog. In 2007 volgde de zevendelige serie The War, over de rol van de Verenigde Staten in de Tweede Wereldoorlog (te zien op Netflix). En dit jaar kwam zijn meesterwerk The Vietnam War uit. In lengte en hoeveelheid beeldmateriaal overtreft The Vietnam War de eerdere producties; maar liefst tien delen van ruim anderhalf uur.
Als we de documentaires met elkaar vergelijken valt op dat Burns er steeds naar streeft een tijdsbeeld te reconstrueren vanuit zoveel mogelijk verschillende perspectieven. Daarnaast is er bijzonder veel aandacht voor de muziek die de beelden ondersteunt. Ten derde valt het mij op dat – hoewel Burns een overtuigd aanhanger is van de democratische partij – je nooit de indruk krijgt dat hij in zijn weergave van de geschiedenis partijpolitiek vooringenomen is.
Dat laatste is een weldaad. Ook in de Nederlandse media worden de Amerikaanse geschiedenis en politiek nogal eens vereenvoudigd voorgesteld. Exemplarisch is hier de amerikanist Maarten van Rossem, die de verhoudingen in de Amerikaanse politiek reduceert tot de weldenkende democraten, die het hart op de goede plek hebben als het gaat om emancipatie en ras, en de malloten van de Republikeinse partij, die vooral met racisme en religieus conservatisme worden geassocieerd.
Deze versimpeling wordt al jaren door conservatieve publicisten weersproken. Voor wie nog meer documentaires wil kijken, zijn de films van Dinesh D’Souza in dit opzicht aan te raden. In Hillary’s America: The Secret History of the Democratic Party laat hij zien dat het vanouds niet de Republikeinen waren die de status quo op het gebied van de rassendiscriminatie wilden handhaven, maar de Democraten. Hoewel Trump zich in het afgelopen jaar herhaaldelijk moest verweren tegen een mogelijke connectie met de Klu Klux Klan, wordt zelden vermeld dat de Klan juist als militante tak van de Democratische partij is begonnen
In Burns’ film over de Amerikaanse burgeroorlog wordt de complexiteit van de Amerikaanse samenleving niet uit de weg gegaan. Hij heeft bijvoorbeeld opvallend weinig aandacht voor de slavernij als motivatie voor de confederates. De zuidelijke generaal Lee, wiens standbeelden nu in allerijl worden verwijderd, werd vooral gedreven door loyaliteit aan zijn staat Virginia. De hele discussie over Lee’s standpunt ten aanzien van slavernij draait om enkele regels in de briefwisseling met zijn vrouw, die overigens overtuigd abolitionist was. De republikein Lincoln werd vooral gedreven door zijn wil de Verengde Staten bijeen te houden. Hoewel zonder hem de slavernij niet zou zijn afgeschaft, zou hij de slavernij zonder meer geaccepteerd hebben als daarmee de unie gered kon worden. Daar laat Burns geen misverstand over bestaan.
Ook de verwevenheid van sociaal-democratische politiek en de emancipatie van raciale minderheden is historisch gezien helemaal niet voor de hand liggend. Als in het noorden wetten worden aangenomen die bijdragen aan de emancipatie van de negers ontstaan er grote rellen in New York; de zogenaamde New York draft riots van juli 1863. Het zijn voornamelijk Ierse arbeiders die zwarten te lijf gaan omdat zij geen concurrentie op de arbeidsmarkt dulden van zwarte arbeiders.
In The Vietnam War brengt Burns niet alleen de gebeurtenissen in Zuid-Oost Azië in beeld, maar ook de geweldige onrust in de Amerikaanse samenleving. De Vietnam-oorlog was een factor in het succes van de burgerrechtenbeweging. Zwarte Amerikanen werden veel vaker dan blanke Amerikanen naar Vietnam gestuurd om te vechten voor een land waarin zij tweederangs burgers waren. Toch zijn er significante verschillen tussen de burgerrechtenbeweging en de protestbeweging tegen de Vietnam-oorlog. De Civil Rights Movement was in meerdere opzichten een beweging van burgerlijke emancipatie die niet – zoals de Counter Culture van de generatie van ’68 – de Amerikaanse geschiedenis afdeed als een opeenstapeling van racisme en kolonialisme. In de toespraken van Martin Luther King klinkt juist een sterk Amerikaans patriottisme door. In vrijwel elke speech zijn verwijzingen naar de Founding Fathers, de grondwet, de American Dream en de christelijk-nationalistische Battle Hymn of the Republic te beluisteren. Hoewel King zich nooit expliciet tot een politieke partij heeft bekend doen de hoogopgeleide en in maatpak gestoken predikanten en juristen die leiding gaven aan de burgerrechtenbeweging eerder conservatief-burgerlijk aan dan revolutionair.
De veronderstelling van veel commentatoren is vaak dat de Democratische partij de drijvende kracht was achter de emancipatie van de Afro-Amerikanen. Historisch is dit niet zo evident. Je hoeft echt niet in samenzweringen te geloven om de plausibiliteit van links racisme in te zien. De Civil Rights Act van 1964 werd voornamelijk door steun van Republikeinse senatoren en volksvertegenwoordigers aangenomen. De held van links, John F. Kennedy, had daarentegen nauwelijks belangstelling voor de zwarte burgerrechtenbeweging. Tot ver in de jaren ’60 bleef het racisme een verleiding voor de democratische stemmer. Als in 1968 de democraat George Wallace, de beruchte gouverneur van Alabama, als onafhankelijke kandidaat meedoet aan de verkiezingen is dat vooral voor de Democratische kandidaat Humphrey een probleem. De kandidatuur van de racist Wallace gaat ten koste van veel democratische stemmen. In dat jaar stemde de Deep South democratisch. Ook onder de blue collar workers in het noorden won Wallace veel stemmen.
In The Vietnam War worden de verschillen tussen de burgerrechtenbeweging en de counter culture van de studenten niet nadrukkelijk gethematiseerd. Opvallend is wel dat de protesten tegen de Vietnam-oorlog niet echt gedeeld worden door de vakbeweging. Wanneer studentenprotesten leiden tot geweld en brandstichting zijn het juist de bouwvakkers die patriottistische tegendemonstraties houden en zich tegen de studentenprotesten keren.
The Vietnam War laat zo iets zien van de complexe verhoudingen in de Amerikaanse samenleving van de jaren zestig en zeventig. Politiek gezien was de oorlog een erfenis van drie Republikeinse (Eisenhower, Nixon en Ford) en twee Democratische presidenten (Kennedy en Johnson). Geen van deze presidenten heeft ook maar bij benadering de complexiteit van de Vietnam-oorlog kunnen inschatten, al is het moeilijk een grotere schurk aan te wijzen dan Richard ‘Tricky Dick’ Nixon.
Het waren zowel wat betreft de binnenlandse als buitenlandse politiek traumatische jaren, waarbij vergeleken de huidige situatie weldadig aandoet.
Na het zien van The Vietnam War komt bij mij vooral de vraag op wat de Amerikanen hebben geleerd van de Vietnam-oorlog. Burns laat zien dat de terugtrekking uit Vietnam uiteindelijk werd verkocht als Vietnamization. In de praktijk betekende dit dat de gefaalde Zuid-Vietnamese staat en haar bevolking werden opgeofferd. De huidige Amerikaanse president heeft ook een oorlog geërfd van zijn voorgangers en opnieuw is het de vraag wat een militaire interventie uiteindelijk kan bewerkstelligen.
Nog één kijktip dan; de documentaire This is What Winning Looks Like uit 2013 van de journalist Ben Anderson. Anderson laat zien hoe de Amerikaanse legerleiding tijdens het presidentschap van Obama de terugtrekking uit Afghanistan probeerde te verkopen als een overwinning terwijl de situatie in werkelijkheid desastreus was. Recente Amerikaanse interventies in Libië, Irak en Afghanistan laten zien dat het gemakkelijker is een oorlog te beginnen dan te beëindigen. Het staat te bezien of het presidentschap van Trump in de buitenlandse politiek tot meer realisme zal leiden.