Al eerder deze week kwam op TPO een recensie voorbij van het boek van Caroline Emcke Tegen de haat dat bij De Geus is verschenen. Een curieus boek. Schrijver van bovengenoemde recensie, Hans van Willigenburg, verzucht dat het boek eigenlijk dient te worden doorgeprikt middels een tekstanalyse door een schrijver als Komrij. Waarom hij gelijk heeft zal ik toelichten. Ook zal ik, nu Komrij zelf onfortuinlijk afwezig is, een bijdrage doen aan het doorprikken, hoewel ik van de door van Willigenburg gevraagde kwaliteiten vilein en humorvol moet afzien bij gebrek daaraan mijnerzijds. Maar aangezien het boek in kwestie van Duitse origine is mag het gebrek aan humor ook bij analyse natuurlijk vergeven worden.
De noodzaak tot doorprikken van dit boek dringt zich op vanwege het autistische karakter. Het is het rijpe puistje op de neus van een geliefde. In een ideale polemiek neemt de schrijver aanstoot en pareert, reageert en acteert in een landschap van tegenstellingen en frictie. In het geval van Emcke gebeurt niets van dit alles. Het preekt en biedt een soort stream of consciousness en lijkt sympathieke argumenten te geven vóór haar pleidooi tegen de haat, waarbij per hoofdstuk één of twee denkers of schrijvers geciteerd worden, maar zonder concreet stelling te nemen tégen argumenten die aan de andere kant van de heg staan. De vijand blijft onzichtbaar.
Er worden wel, terechte, voorbeelden van haat gegeven, maar niet wordt onderzocht waar deze haat uit voortkomt en in hoeverre deze voorbeelden ‘de haat’ op een universele manier representeren. Wel krijgen de voorbeelden vloeiend het gele briefje ‘populisme’ opgeplakt en wordt al even vloeiend, en drogredenerend, gesteld dat ‘dus’ de nieuwe populistische stemmen van deze tijd allemaal vol met haat zitten, maar bijna zonder naam en paard te noemen. En waar deze wel genoemd worden, worden deze niet individueel benaderd, zoals op pagina 122, waar meteen een hele lijst Europese politieke partijen genoemd wordt, met overigens om raadselachtige reden per partij het percentage behaalde stemmen. Dit alles zonder uit te halen naar specifieke uitspraken, stellingnames of handelingen van concrete personen, partijen of instituten.
De noodzaak tot doorprikken van het boek is dan ook dat het gevaar bestaat dat zowel de maker als de adepten van dit werk op een rails blijven rijden die volledig naast het werkelijke intellectuele discours ligt. Het rijdt opzichtig te paard met een degen, maar vermijdt een concrete tegenstander om deze mee te kruisen. De schrijfster staat op het marktplein te schreeuwen: “Jullie zijn allemaal gek”. Het boek nodigt dan ook uit tot schouderophalen, doorlopen en verzuchten ‘laat maar’, zoals bij Hans van Willigenburg blijkbaar is gelukt.
En juist daarom dient de handschoen opgepakt. Want met het gevaar van zichzelf uit te sluiten van het discours komt ook het gevaar van de onjuiste perceptie en conclusie dat we te maken hebben met een uit perfectie gebeiteld beeldhouwerk van intellect. Want dat is niet het geval. Bepaald niet.
Een boek tegen de haat wint natuurlijk gemakkelijk een prijs, zoals dit boek winnaar is van de ‘vredesprijs van de Duitse boekhandel’, whatever that may be. Man kan zich indenken dat de tweede kandidaat voor de prijs het boek ‘voor de vrede’ is, met als derde kandidaat ‘tegen de oorlog’, maar die waren wellicht nog niet verschenen. Het epistel staat dermate vol met tekortkomingen, drogredenen, onjuiste veralgemeniseringen en ongefundeerdheden dat er eigenlijk geen beginnen aan is.
Het juiste fileren van het boek zou tot een werkstuk leiden dat twee tot drie maal zo dik is als het werk in kwestie. Het is een schiettent op de kermis met zoveel hangende prijzen dat elk kogeltje eigenlijk wel in een intellectuele teddybeer te landen is. Ik heb daarom gekozen tot het komen van een bloemlezing van fragmenten aan de hand van de vele onderstrepingen en omcirkelingen die ik na lezing van de circa 55.000 woorden achterliet in het werk, met een korte annotatie bij elk fragment.
“Vrijheid van godsdienst werd met name omarmd als het ging over de christelijke godsdienst.” (Pag. 14)
Emcke probeert hiermee aan te geven dat vrijheid van godsdienst eigenlijk alleen voor de eigen godsdienst bestaat. Ze gaat voorbij aan het uitblijven van frictie met bijvoorbeeld Boeddhisten en lijkt zich hiermee te richten op de positie van islam. Maar dit gebeurt zonder zich af te vragen wat daar aan ten grondslag ligt. Mijn stelling is dat de grondslag natuurlijk ligt in het onvermogen om een volledig vrije maatschappij na te streven met inclusie van religies die bovenmatig kenmerken van dwingelandij in zich dragen, en die daarnaast geneigd zijn de individuele keuze daarin te ontstijgen.
Emcke doet het voorkomen alsof de christelijke godsdienst, pijprokend in een leunstoel, een ban op alle andere godsdiensten doet uit een soort fundamentele haat, en gaat daarmee voorbij aan de hedendaagse dynamiek die wel degelijk bestaat uit reëel optredende fricties en tegengestelde visies over hoe aan de vrijheid binnen onze samenleving vorm moet worden gegeven. De positie van mannen en vrouwen, van homoseksuelen, van Joden, van andersdenkenden. Elke ideologie die deze onderschrijft is welkom, maar het getuigt van een Havo-denkniveau om een epistel te schrijven dat fundamentele haat legt bij de cultuur die geënt is op ‘het christendom’ wanneer deze stelling neemt tegen inperking van bovenstaande vrijheden. En dát is waarom Boeddhisten dezelfde frictie niet kennen: ze zijn anderen niet tot last en proberen de samenleving geen restricties op te leggen.
“Ik zie het niet als winst voor de beschaving als er ongeremd mag worden geschreeuwd, beledigd en gekwetst.” (Pag. 16)
De intelligente lezer weet genoeg. Hoe zeer een antiquair een oude foto ook aanprijst als echt 18-eeuws en daarbij wijst op de prachtige details van de straat, één elektrische deurbel aan een deur op de foto verraadt het volledig en duidelijk mis zijn van het plaatje. Bovenstaande zin dus. Blijkbaar pleit de schrijfster voor wettelijke regels omtrent wat er mag worden gezegd. Blijkbaar wil zij regels over of ik of u zich bijvoorbeeld uit mogen spreken over het al dan niet bestaan van God en de profeet of hun gedrag. Want dit zijn immer typisch stenen des aanstoots op het gebied van gekwetstheid. Men mag blijkbaar alleen spreken in harmonie.
Daarmee wordt gekwetstheid een stok om elke kritiek monddood te maken. Elke cartoon te verbieden. Zelfs het schrijven dat u nu leest te verbieden. Ik noemde al eerder Havo-niveau. Het is vast goed bedoeld maar voor iemand die op Harvard gestudeerd heeft wordt hier een opmerkelijk gebrek aan zuiver denkvermogen aan de dag gelegd, ook omdat de onderste steen die het onderwerp van deze beschouwing is nogal fundamenteel onder onze huidige maatschappij ligt: vrijheid van meningsuiting.
Het recht op vrijheid van meningsuiting is nu eenmaal niet in het leven geroepen om te verankeren dat we het allemaal gezellig met elkaar eens mogen zijn en mogen kiezen uit een van staatswege voorgedefinieerde set aan woordkeuzes.
“Niet gezien, niet erkend worden, onzichtbaar zijn voor anderen is werkelijk de meest existentiële vorm van minachting.” (Pag. 26)
Ach, de niet-geziene slachtoffers. Zuster Immaculata, díe werd pas niet gezien. Ik verwijs bij deze naar een gedicht van Reve om mijn punt te maken: LINK:
“Hoop… Immanuel Kants partijdigheid van de weegschaal van het verstand.” (Pag. 34)
Hier lezen we een volledig mini-hoofdstuk dat geen enkel punt maakt en dan ook niet te pareren is. Mevrouw zit in bad en mijmert wat. Ze beschouwt dat het hebben van hoop ertoe leidt dat het verstand partijdig wordt. Het leven bestaat er inderdaad uit soms tegen beter weten in een loterijticket te kopen maar het is volkomen onduidelijk hoe dit in het epistel past. Ik vermoed een copy-paste fout van de uitgever waardoor dit hoofdstuk hier verweesd van logica is beland.
“In bezorgdheid, zo wordt gesuggereerd, komt een legitiem onbehagen tot uiting, een emotie die door de politiek serieus genomen en zeker niet bekritiseerd dient te worden. Alsof ongereflecteerde gevoelens per definitie legitiem zijn.” (Pag. 41)
“Goethe in Faust: als ze (…bezorgdheid…) iemand zin haar greep krijgt, verduistert ze zijn blik.” (Pag. 43)
“Daarom is bezorgdheid zo bruikbaar als camouflerend gevoel”. (Pag. 44)
“Het gevaarlijke aan bezorgdheid is dat ze een oplossing … in de weg staat door te doen alsof ze een oplossing zoekt.” (Pag. 47)
Bovenstaand vier citaten die in samenhang staan. Ze worden door schrijfster gebruikt om hard te maken dat de ‘bezorgde burger’ eigenlijk een burger is die een masker van bezorgdheid gebruikt om daarachter in het geniep zijn haat te cultiveren. Ze geeft daarmee aan dat bezorgdheid soms op niets gebaseerd is. Maar nergens maakt ze hard dat alle bezorgdheid, of zelfs maar de meerderheid van de zorgen van zogenaamde ‘populisten’, ongefundeerd zijn. Er worden geen voorbeelden genoemd.
Ze had bijvoorbeeld kunnen zeggen: “Populisten maken zich zorgen over de kosten die met ongebreidelde immigratie gepaard gaan”, en dat dan proberen te weerleggen. Daarmee zou de door haar zo verfoeide haat een wortel hebben gekregen waaraan deze kon worden uitgeroeid maar, zoals in de inleiding van deze analyse wordt betoogd, lijkt het e meer op dat de schrijfster zo ver mogelijk weg blijft van concretiseringen om er maar niet mee in de clinch te komen.
“Het spektakel van Clausnitz is een episode ….mensen met een bepaalde religie, huidskleur, seksuele geaardheid terroriseren” (Pag. 59)
Schrijfster bespreekt een videoopname die blijkbaar op internet staat waar een bus met vluchtelingen met veel commotie wordt tegengehouden, wat gepaard gaat met persoonlijke drama’s. Het filmpje, waarvoor overigens geen URL of andere vindwijze wordt genoemd, wordt gebruikt ter illustratie van hoe het toekennen van de kenmerken ‘monstruositeit’ en ‘onzichtbaarheid’ aan de medemens leidt tot hun onttrokken raken aan intermenselijke maatstaven voor het onderlinge behandelen. Hier is natuurlijk veel voor te zeggen. Met wie men niet kent kan men moeilijker mededogen hebben dan met naasten. En met wie men als monster ziet ook.
Maar weer begaat Emcke de fout te veralgemeniseren. Blijkbaar is er frictie onder de bevolking over de toestroom van asielzoekers in hun leefgebied. Emcke vergeet volkomen te onderzoeken waar die frictie vandaan komt. En mist daarmee dan ook de kans deze te pareren. Ze stelt vast dat er haat is tegen deze vluchtelingen. De vaststelling lijkt me correct, maar haar conclusie is dat de haters zich meer moeten inleven in de positie van deze vluchtelingen. Op geen enkele wijze probeert zij echter hetzelfde te doen met de mensen die de bus willen tegenhouden. En daarmee schiet ze zichzelf in de voet: do what I say don’t do as I do.
Het is gemakzuchtig sympathiepunten scoren. Het is ‘deugen’ zoals we het woord hernieuwd hebben leren kennen in de eenentwintigste eeuw, een negatief soort punten scoren op de ladder van ‘goed’ zijn. Maar nog belangrijker: de belaging van de bus, hoe weerzinwekkend deze ongetwijfeld ook is, gebeurt niet met als aanleiding huidskleur of seksuele geaardheid. Het is geen bus met homosexuelen. Het is een bus met mensen die als gevolg van hun tragische lot en keuzes het leven van anderen binnen komen rijden en een plek op komen eisen. Men weet niet wie ze zijn. Vanzelfsprekend is mededogen de meest ideale houding. Natuurlijk is in de ideale wereld toegeeflijkheid en een warm onthaal te verkiezen. Maar Emcke gaat voorbij aan het analyseren waarom deze houdingen niet prevaleren. Ze onderzoekt op geen enkele manier waar de strubbelingen vandaan komen. Ze faalt in het analyseren van de situatie. Het ligt volgens haar allemaal aan de ingebakken haat. Daar schiet dus niemand iets mee op.
“Acute brandende haat is het gevolg van koele, langer voorbereide of generaties lang doorgegeven gewoontes en overtuigingen.” (Pag. 64)
Dit is evident onjuist. De gewoontes en overtuigingen die te maken hebben met de beschreven situatie zijn juist nogal nieuwerwets. Decennia lang is geprobeerd met omarmen de problematiek op te lossen.
“Wie zich alleen door deze media laat informeren…krijgt steeds dezelfde vaste associatiereeksen ingeprent.” (Pag. 67)
Dit gaat over criminaliteit onder migranten. Kern van het betoog is dat men door het zichzelf steeds bloot te stellen aan negatief nieuws over migranten, en dan met name de criminaliteit, een vertekend beeld krijgt. Wat schrijfster verzaakt is hard te maken dat deze vertekening reëel is. Ik vermoed om twee redenen: ten eerste omdat ze nou eenmaal beter is in dingen opschrijven dan in daadwerkelijk onderzoeken, zeker waar het om cijfers gaat. Liever baseert zij zich op Goethe en Shakespeare dan op rapporten en statistische cijfers. Mijn tweede vermoeden is dat ze wel enigszins bekend is met de cijfers maar deze uit haar betoog laat omdat ze daar geen verweer tegen heeft. Je moet het maar wagen, als een op handen gedragen academicus.
“Tot de toeleveranciers van de haat behoren de mensen die zelf niet brullend over straat gaan en zelf geen brand stichten maar die hun ‘bezorgdheid’ een schijn van burgerlijkheid meegeven als strategie van opzettelijke ambivalentie door politici van AfD”. (Pag. 76)
Zoals vaker in het boek heeft schrijfster een punt, maar haalt deze vlag vervolgens van het gebouw en plaatst deze op haar eigen rommelige modderschip. Blijkbaar zijn bezorgde burgers populisten die voedingsbodem geven aan anderen die meer extreem en onrechtmatig te werk gaan. Ze vergeet dat ze hiermee eigenlijk aan haar eigen status verplicht is om deze lijn dan ook toe te passen op hoe een groep als bijvoorbeeld ISIS geschraagd wordt door mensen die ook niet zelf brullend of schietend over straat gaan.
Ik maak mij hard dat bij het plaatsvinden van agressie en onrechtmatigheden het zelfzuiverend vermogen ter populistische zijde groter is dan aan de zijde die ik hier maar Antifa zal noemen. Er wordt, bijvoorbeeld, in Nederland door de heer Wilders altijd afstand genomen van het gebruik van geweld. Expliciet. En ook door Thierry Baudet wordt steevast gehamerd op het gebruik van democratische middelen. Men hoeft geen uitgesproken fan te zijn van deze mensen om dat objectief te kunnen vaststellen. Maar volgens Emcke is de bezorgde burger een voedingsbodem voor de door haar zo gevreesde escalatie van haat, en kan de bezorgde burger zich hier ook niet aan onttrekken zonder gewoon maar te stoppen met bezorgd te zijn.
Stoppen met nieuws tot zich nemen als remedie tegen bezorgd-zijn, wat weer een remedie tegen haat is. Intellectuele zelfcastratie als pacificatiemiddel. Er moet toch een andere mogelijkheid zijn om de lieve vrede te bewaren. Emcke reikt ze niet aan.
“Daarom verschijnen er op rechtse fora ook telkens weer berichten over de verschrikkelijke aanslagen van ISIS in Europese steden. ” (Pag. 78)
Bovenstaande laat ik onbecommentarieërd. Leest u het gewoon nog een keer. En nog een keer. Er ‘verschijnen berichten op rechtse fora over aanslagen van ISIS in Europese steden’. Foei.
“Medeplichtigheid aan de haat.” (Pag. 81)
Even los van de context en het punt dat schrijfster maakt: met deze formulering geeft zij aan dat haat, een emotie, een temperament, een bijna juridisch aan te pakken delict is. In haar volgende boek zal zij zich ongetwijfeld richten op ‘bezorgdheid’ en ‘afkeer’ zodat we uiteindelijk alleen nog maar in liefde met elkaar om zullen gaan.
Zonder een pleidooi te houden voor ongeremde haat wil ik toch stellen dat haat een duidelijke functie heeft in het spectrum van menselijke emoties. Net als kwaadheid, geilheid, liefde, weerzin en alle andere emoties. Als iemand mij of de mijnen iets aandoet, haat ik deze persoon. Dat recht gaat niemand mij ontnemen. Deze haat heeft zelfs een functie. Net als vuur zijn haat en woede gevaarlijke instrumenten die men bij voorkeur leert beheersen en juist toepassen zonder ze te laten ontsporen of escaleren. Persoonlijk durf ik te stellen dat deze tekstanalyse gedreven wordt door aanverwante emoties mijnerzijds. Die ik dan kanaliseer door het schrijven van een beschaafd epistel. Heel productief en gezond. Ik zou graag een keer de hand schudden van deze schrijfster. Ze hoeft niet in de brand.
“…leidt er onherroepelijk toe dat van de jaarlijks vernietigde lichamen een ongelofelijk en onevenredig hoog aantal zwart is.” (Pag. 100)
“Tussen 1908 en 2013 zijn er in de VS meer dan 260.000 zwarte Amerikanen vermoord.” (Pag. 101)
Ook hier wordt door schrijfster weinig doordacht met wat cijfers gegooid. Mevrouw is niet het type mens dat in de statistieken duikt. Door wíe zijn al die zwarte Amerikanen vermoord? Door zwarten? Blanken? Interessante vragen. Ik sluit niet uit dat hier wel degelijk een ingebed racisme aan het licht kan komen maar Emcke verzaakt de gordijnen open te trekken om daarin een inkijkje te nemen.
Mij bereiken berichten dat ook het aantal criminele handelingen inderdaad onevenredig gedistribueerd is onder de kleuring van de bevolkingsgroepen. Of daar sociaal-economische omstandigheden aan ten grondslag liggen, of meegekregen cultuur, of zelfs genetische predispositie, we zullen het nooit weten want mevrouw de schrijfster staat alweer een station verder op een ander perron te oreren. Terwijl het toch bijzonder zwaarwegend en belanghebbend is deze cijfers en deze dynamiek eens goed op schrift te zetten. Ook in het belang van de bedoelde bevolkingsgroepen. En wie dat niet wil doen moet er ook gewoon geen éénalinea-stellingen over neerleggen op basis waarvan dan vervolgens ook nog allerlei conclusies getrokken worden. Niet als je Harvard op je c.v. hebt staan. Noemde ik al Havo-niveau?
“‘…is niet voldoende je eigen afkomst te verloochenen en je tot een nieuwe vaderland te bekennen.” (Pag. 114)
Hier geeft Emcke aan dat volgens met nationalistische en populistische sentimenten gepaard gaat dat anderen niet welkom zijn, dat hun inspanningen om deel uit te maken van de maatschappij nooit kunnen voldoen aan de maatstaven van de populisten. En weer vliegt mevrouw uit de bocht. Onverklaard is immers waarom over Chinese immigranten nooit gesteggel bestaat. Of over mensen uit IJsland. Het probleem is juist gelegen in het stukje “tot een nieuwe vaderland bekennen”. Mij dunkt dat als mensen zich primair Turk of Marokkaan noemen, deze zich wellicht niet tot nieuwe medelanders hebben bekend. Niemand vraagt aan anderen om de afkomst te verloochenen. Kom erbij, doe mee! Maar beken je, inderdaad, tot het nieuwe vaderland. Dat lijkt mij de juiste insteek.
“Hoe is het klimaat ontstaan, waarin toevallige of aangeboren kenmerken worden aangewezen waaraan burgerrechten gekoppeld worden?” (Pag. 118)
Hier moet ik Emcke adviseren naar de rechter te stappen. We hebben namelijk wetten tegen dit soort gedrag. Maar ook hier wordt zij onvoldoende concreet, ze komt niet met voorbeelden en kan derhalve ook niet worden aangeklaagd voor smaad. Ik zou het enorm graag willen weten: wélke aangeboren kenmerken leiden als gevolg van haat tot wélke systematische inperkingen van burgerrechten?
(Over homogeniteit) “Niets ten nadele van het varken, maar als de consumptie van zijn vlees tot een wezenskenmerk van de westerse identiteit wordt bestempeld, dan moeten we ons wel zorgen gaan maken over die westerse cultuur.” (Pag. 131)
Argument by lulligheid. Volgens mij geeft Emcke hier te kennen dat we maar moeten afzien van het eten van varkensvlees, dat we maar moeten accepteren dat halal voedsel op zal rukken in de publieke ruimte zoals kantines en zelfs supermarkten. Er is eigenlijk geen logisch verweer tegen, het enige verweer is: ‘Ik zie het anders’. Ik vraag me af wat mevrouw ervan zou vinden als vegetarisme de nieuwe norm zou worden en mensen dus clandestien ergens vlees onder te toonbank moeten gaan kopen.
“Ik moet mogen vragen waar de loyaliteit van deze man ligt. Ligt die bij de Duitse grondwet? Of ligt die bij de islam, die een politieke islam is? En als hij rond de Daäbe loopt, wil hij dan laten zien dat de politieke islam hem aan het hart gaat?” (Pag. 136)
Dit citaat van de voorman van AfD wordt door Emcke aangehaald als uiting van haat. Hier probeert ze een touw recht te trekken maar haalt juist de knoop aan. Haar argument begint met bezwaren die geuit zijn tegen politici en bestuurders in publieke functie, wanneer deze te kennen geven de politieke islam aan te hangen. De voorzitter geeft namelijk ook aan dat de loyaliteit voor hem niets uitmaakt voor een voetbalinternational maar wel voor een persoon die ‘ambtenaar, leraar, politicus of beleidsmaker zou zijn’. Er zijn eigenlijk geen argumenten om het hiermee eens te zijn: men is het of men is het niet. Maar zelfs al ziet men dit anders, het draag natuurlijk niet de conclusie dat de voorzitter van AfD op basis van deze visie als hater zou kunnen worden bestempeld.
“De vermeende hogere status van de eigen groep wordt veelal geclaimd aan de hand van een ontstaansmythe.” (Pag. 139)
Dit is onjuist omdat veel van de verworvenheden die wij heden ten dage kennen geen mythes zijn. ‘We’ gaan weer op de maan lopen, las ik laatst. ‘We’ hebben pénicelline uitgevonden. ‘We’ hebben Bach. ‘We’ hebben de briljante bakens van Darwin en Einstein. Van Pythagoras tot aan Tocqueville, ze hebben fundamenten geleverd voor onze cultuur en wetenschap. De hogere status is een bepleitbaar feit, geen mythe.
Maar het mooie is: deze status wordt niet bepaald door huidskleur, geslacht, afkomst of seksuele geaardheid. Deze wordt bepaald door omarming van de verlichting en is toegankelijk. Voor iedereen. Het is een bron waar ieder van kan drinken, mits er niet in geurineerd wordt en mits het vrije vloeien van het water der kennis maar niet beteugeld wordt door dogma’s en, inderdaad, haat.
“De rechten van transpersonen zijn even belangrijk als alle andere mensenrechten, en wie zich op het universalisme beroept kan niet anders dan ze beargumenteren en verdedigen.” (Pag. 144)
Hier legt schrijfster een non-argument op tafel om een non-pleit te winnen. Ik zou van haar willen weten wie zou vinden dat deze mensen minder rechten hebben dan elk ander. Ik kan misschien een enkeling of zelfs een groep bedenken, maar ook dan geldt weer dat deze voorbeelden tégen schrijfster gebruikt kunnen worden in plaats van vóór haar.
“Wie besluit tot een transitie…” (Pag. 151)
Hmm, blijkbaar besluit een transseksueel volgens schrijfster tot een transitie. Dit staat haaks op haar eerdere en verdere betoog, waar ze aangeeft dat transseksualiteit een predispositie is, en waar ik verder, overigens, ook geen positie over inneem omdat ik onvoldoende bekend ben met het fenomeen.
“Van degenen die zich bij ISIS hebben aangesloten of die namens ISIS moordaanslagen hebben opgeëist, zullen maar weinigen zich in de geschriften verdiept hebben.” (Pag. 174)
Schrijfster legt het maar even voor u neer, dat u het maar weet. ISIS-mensen hebben zich niet in de geschriften verdiept.
“Wat dat betreft lijken de fanatieke ideologen van ISIS op die van de nieuwe rechte partijen in Europa.” (Pag. 183)
ISIS-vergelijkingen zijn de nieuwe Godwins. Men wordt dus niet meer te pas en te onpas vergeleken met Adolf Hitler maar met ISIS. Waarvan akte.
“Anders dan rechtse volksmenners suggereren, is humanitaire ondersteuning van de vluchtelingen geen steun aan ISIS, maar juist het tegenovergestelde.” (Pag. 184)
Met het woord volksmenners komt het onderhuids vileine van schrijfster naar boven. Het zijn geen ‘personen van rechtse signatuur’ het zijn ‘volksmenners’. Het gaat om een waardeoordeel, een wetenschapster (ach, helpt u mij herinneren, noemde ik het Harvard al dat op haar c.v. staat, en het Havo-niveau dat daarmee in contrast staat?) onwaardig.
Ik verwijs naar het eerdere hoofdstuk waar zij uitgebreid het verschijnsel ‘monstruositeit’ aan het voetlicht bracht om het mechanisme te beschrijven waarmee mensen de ander tot het kwaad maken en hen de menselijke status proberen te ontnemen. Als er ergens het begrip haat van toepassing is, toch het onderwerp van dit boek, dan is het wel hier.
“Dat betekent dus dat we het het scenario van burgeroorlog…niet met haat en geweld moeten versterken, maar met economische en sociale interventies.” (Pag. 192)
Emcke gaat voorbij aan de decennia waar dit al geprobeerd is. Het is jaren zeventig-praat. Wellicht heeft ze gelijk hoor, hou me ten goede, maar in het licht van deze stelling zou ik een onderbouwing verwachten en een verklaring waarom deze middelen tot op heden verkeerd zijn toegepast of waarom ze nog niet tot gewenste resultaten hebben geleid. De stelling is namelijk opmerkelijk en ligt al sinds enige tijd niet meer in het parcours van de huidige inzichten. En opmerkelijke stellingen behoeven nou eenmaal opmerkelijk betoog. De strategie ‘we geven ze een baan en een uitkering’ ligt hevig onder vuur. Nogmaals: ik hoop dat schrijfster gelijk heeft, maar daarvan blijkt uit haar boekje niets.
“Nationalisten scheppen graag een ander beeld: ze roepen om een homogeen, oorspronkelijk, zuiver collectief.” (Pag. 195)
Ik verwijs eigenlijk terug naar wat ik zei over het citaat van pagina 139. Homogeen betekent niet: exclusief. Er hangt een bordje op onze beschaving: ‘Kom erin, doe mee. Maar volg de huisregels.’
Dit boekje, het kan niet anders gezegd worden, is broddelwerk. Het mist getallen, funderingen, specificaties. Waar het grossiert in citaten schiet het te kort in verankering in concrete gebeurtenissen, uitspraken, politieke standpunten en maatschappelijke feitelijkheden. Het is verbijsterend hoe een dergelijk boekje door de intellectuele elite lijkt te worden omarmd, behalve dan de reden die in de inleiding genoemd is dat het door de glibberigheid tot zover links is blijven liggen.
Over de auteur van het stuk dat u thans leest: het gevaar bestaat dat deze na bovenstaand epistel deze in een ‘rechts’ hoekje van het intellectuele speelveld wordt geduwd. Ik, en velen met mij, zijn tegen geweld. Ik neem even vrijpostig het woord voor ‘de bezorgde burger’. Wij, voor zover er sprake is van een ‘wij’, zijn vóór gelijke rechten. Vóór vrijheid van meningsuiting. Wij zijn vóór het afhandelen van geschillen middels democratische en vreedzame middelen en bij voorkeur zonder geweld.
Wij voelen mee met vluchtelingen en zelfs met economische migranten, maar we onderkennen ook dat de ongebreidelde en ongecontroleerde volksverhuizing een druk legt op het maatschappelijke systeem en dat die geadresseerd moet worden. Op beschaafde maar verstandige wijze. Wij willen een planeet waar iedereen in harmonie met elkaar kan leven, maar zonder inlevering van ons verstand. En bij voorkeur bij slechts beheerste inlevering van onze levensstandaard, onze idealen, onze pensioenen, onze toekomst. Wij zijn niet onzichtbaar en wij zijn al helemaal niet monstrueus.
En als het over gekwetst-zijn en over onzichtbaar zijn gaat: wel hier, het boekje heeft mij gekwetst en dergelijke boekjes kwetsen veel mensen. We get over it. Laten we in godsnaam op verstandige grond samen bouwen aan een betere wereld in plaats van dit soort haatboekjes te schrijven.