Een van de eerste daden van de triomferende bolsjewiki was het loslaten van criminele geestesgestoorden. Immers, alles, ook ziekte, was een gevolg van klassenpositie. Zodra de sociaaleconomische omstandigheden waren gewijzigd zou dit probleem vanzelf verdwijnen. Veel van deze delinquenten sloten zich aan bij de nieuwe machthebbers, of verkozen het moordend, plunderend en verkrachtend door het land te trekken. Het doel, het uiteindelijke doel, van de Russische revolutie was het scheppen van de Nieuwe Mens – en dit met alle middelen die de partij en de staat ter beschikking stonden. Hierbij had, vanaf het allereerste begin, het adagium van St-Just, een van de hoofdfiguren tijdens het Schrikbewind van de Franse Revolutie, volledige geldigheid: geen vrijheid voor de vijanden van de vrijheid.
De enorme destructieve energie die van het bolsjewisme uitging heeft een generatie westerse intellectuelen betoverd. Terwijl de goelags met miljoenen volstroomden, vonden de bolsjewiki talloze sympathisanten en handlangers binnen de culturele elites van West-Europa en de VS. Vredesbeweging, antifascisme en Volksfront werkten, ondanks de dikwijls partijcommunistische sturing, als een magneet. Bovendien voelden veel van deze sympathisanten een diepe afkeer van hun eigen cultuur die leeg, kapitalistisch en vervreemdend was.
De lijst van linkse cultuurscheppers, schrijvers, journalisten, wetenschappers en kunstenaars die in meerdere of mindere mate met de Kominternpolitiek sympathiseerden, of die zich anderszins als ‘propagandisten van de vooruitgang’ profileerden, is lang. En zij kwamen uit aller heren landen: André Breton, Ernest Hemingway, Joris Ivens, Martha Gellhorn, Louis Aragon, Pablo Picasso, Lillian Hellman, Lion Feuchtwanger, Romain Rolland, Klaus Mann, Henri Barbusse, Sidney en Beatrice Webb, Georg Grosz, Erwin Piscator, André Malraux, John dos Passos, André Gide, Jean-Paul Sartre, Manès Sperber, Herbert George Wells, Maurice Merleau-Ponty, George Bernard Shaw, Dorothy Parker, Elsa Triolet …
Stalin heeft gewetenloos van deze hulptroepen uit het Westen gebruik gemaakt. Deze dynamiek zette zich voort in de linkse verering van het gedachtengoed van Mao Tse-tung. Terwijl de Chinese communistische partij onder leiding van de Grote Roerganger de grootste massamoorden uit de wereldgeschiedenis uitvoerde, zwaaiden Europese en Amerikaanse 68ers met Mao’s Rode Boekje. Zij juichten niet alleen de ‘culturele revolutie’ in China toe, maar probeerden deze ook naar het Westen te importeren. In de metropolen en op het platteland schoten de communes als paddenstoelen uit de grond. In navolging van het Chinese voorbeeld ontwikkelden muurkranten, die per dagdeel een andere boodschap konden verkondigen, zich tot bakermat van de politieke correctheid. Ditmaal was China het scherm waarop zich de Nieuwe Mens liet projecteren.
Gereputeerde fellow-travellers waren o.a. Simone de Beauvoir, ‘de rode deken’ van Canterbury, Hewlett Johnson, Theun de Vries, Joan Robinson en Joris Ivens. Een voorbeeld van eigen bodem was Harry Mulisch. In zijn boek Het woord bij de daad betoogde hij in 1968:
”Omdat de chinezen, evenals de cubanen, het geluk hebben om te worden geleid door de radicaalste onder hen, kwam het tot de ontketening van de kulturele revolutie: misschien de meest fantastische gebeurtenis uit de wereldgeschiedenis. In een onbeschrijflijke storm keerde een volk van bijna een miljard personen uit zelfbehoud terug tot zijn revolutionaire inspiratie, en vernietigde de kiemen en uitwassen van de vereeuwiging overal waar het die maar vinden kon. Niets bewijst beter wat Mao voor iemand is, dat dit zonder noemenswaardige ongelukken kon gebeuren.”
Net als ten tijde van de Russische revolutie waren ook deze intellectuelen geen gestaalde partijsoldaten. Zij werden niet gedreven door moedige Donquichotterie en hadden doorgaans niet de neiging naar hun vermeende heilstaat te emigreren. Het waren meelopers, wat hun intolerantie er niet minder op maakte. Wat deze fellow-travellers met linkse dictators gemeen hadden, was het absolute geloof in de onfeilbaarheid en goedheid van de eigen overtuiging. Na ‘Auschwitz’, de ultieme schandvlek van politiek ‘rechts’, zagen zij nog maar één uitweg: zichzelf. Door deze morele onaantastbaarheid was de ontmenselijking van de tegenstander weer een stap dichterbij gekomen.
De incongruentie van ideologie en realiteit bleef, net als in het geval van Rusland, natuurlijk niet geheel onopgemerkt. Echter, ‘ontwikkelingsdictatuur’ en totalitair karakter waren in de ogen van deze westerse intellectuelen noodzakelijk om een enorme technologische en culturele achterstand in te lopen. De prijs van miljoenen slachtoffers scheen hiermee, in ieder geval impliciet, gerechtvaardigd.
Na het verdwijnen van het machtsmarxisme en maoïsme gingen deze linkse intellectuelen op zoek naar een politiek alternatief. Velen vonden dit in de beweging van de Groenen. Zonder zich vast te klinken aan de kadavers van de oude ideologieën zagen de Groenen kans veel linkse woordhulzen met iets nieuws te vullen, iets dat in de verte herinneringen opriep aan het filosofisch marxisme. En meer nog, de Groenen zagen kans de culturele hegemonie in het Westen te veroveren – zonder een schot te lossen. Deze politiek wordt door critici wel met het begrip ‘cultuurmarxisme’ aangeduid.
De groene beweging ontsproot aan een politieke moederbodem die bezaaid was met ideologische brokstukken van zowel linkse als rechtse signatuur. Na een korte richtingenstrijd koos men voor een economisch rechtse koers die gelardeerd werd met oude linkse attributen, zoals de concepten van de ‘maakbare mens’ en ‘social engineering’. Dit verklaart bijvoorbeeld waarom groene politici, na gedane parlementaire arbeid, moeiteloos topposities in het bedrijfsleven accepteren zonder het idee te hebben een links ideaal te verraden.
In het ‘vergroende’ politieke discours spelen multiculturalisme en cultuurrelativisme een belangrijke rol. Een Europese multicultuur waarin de politieke islam, ondanks haar uitgesproken antiwesterse karakter, een prominente rol speelt, wordt nadrukkelijk gepropageerd. Veel links-liberale politici en publicisten schromen intussen niet om illegale migranten als ‘nieuwe joden’ en critici van deze nomenclatuur als ‘racisten’ en ‘fascisten’ aan te duiden. Het lijkt erop dat politiek links, voor de derde maal binnen een eeuw, een ‘proletariaat’ heeft ontdekt dat het verdient gered te worden.
De afgelopen eeuw heeft duidelijk gemaakt, dat er een link bestaat tussen modernisme en linksradicalisme. Veel Westerse intellectuelen lieten zich door dit radicalisme bedwelmen en leverden zich over aan een pre-intellectuele beleveniswereld. Vaker dan eens ontpopten zij zich tot ‘propagandisten van de vooruitgang’ in plaats van hoeders en scheppers van de cultuur. Zij maakten een diepe knieval voor een onderaards smeulend nihilisme dat deel schijnt uit te maken van onze Europese beschaving. Duidelijk is wel, dat, zolang deze veenbrand niet is geblust, de kans niet denkbeeldig is dat de geschiedenis, om met Marx te spreken, zich zal herhalen: hetzij als tragedie, hetzij als klucht.