Plots moest ik aan haar denken, Aldith Hunkar. Zij gaf ons in 2006, als nieuwslezeres bij het NOS journaal, ‘de laatste negerzoen’ en relativeerde en neutraliseerde daarmee de gehele toenmalige woordendiscussie. Het woord ‘negerzoen’ verdween, maar het duurde lang voordat de woordenmoordenaars, de PC taalpuristen, hun volgende slachtoffers durfden uit te zoeken.
Inmiddels zijn we diverse woorden verder. ‘Allochtoon’ en ‘autochtoon’, hoewel nog vol in gebruik, werden door diverse autoriteiten afgeschaft, terwijl nu het woord ‘blank’ als aanduiding van een roze huidskleur, al even kleurenblind, ‘wit’ dient te heten. Ik zal het woord blank blijven gebruiken en wil ‘roze’ (of ‘rood’ in de zomer) welwillend overwegen. Louter uit gevoel voor humor.
Tot de aanduiding ‘wit’ krijgt men mij echter niet. Ik houd te veel van onze taal en houd die graag in ere. Omdat woorden in zichzelf willekeurig zijn. Een serie symbolen, die gezamenlijk een taal vormen, door hun onderlinge relaties en door ons gebruik. Een gebruik dat stapelt en tezamen onderdeel van een cultuur vormt. De diverse spellingsvernieuwingen, waarin wij eerst ‘buro’ en toen weer ‘bureau’ moesten schrijven, zijn even zinloos als de exercitie van de ‘taalexegisten’. Het enige effect: boeken verouderen sneller; wij kunnen teksten uit het verleden steeds minder eenvoudig lezen. De ultieme stap is die naar ‘newspeak’: het zuiveren van de taal totdat daadwerkelijk communiceren, ook in het heden zelf, stap voor stap onmogelijk is gemaakt.
Woorden zijn nodig om gedachten uit te kunnen drukken. Zij zijn er in die zin om te discrimineren. Om verschil aan te duiden. Zeer genuanceerd soms. Of men dat in het engels, het frans of het nederlands doet – of in het esperanto – het doet weinig terzake. Alleen wie het bestaan van die verschillen, van bestaande onderscheiden zelf, het bestaan van nuances, ontkennen en verbieden wil, kan aanstoot nemen aan de woorden.
De woorden zelf zijn schuldeloos. (Evidente scheldwoorden daargelaten, misschien. Al is het gebruik dat wij van hen maken ook niet aan hen te wijten. En is het vervangen van het ene scheldwoord door het ander even nutteloos.) Het is wat men met de woorden doet. Het ene woord voor het andere vervangen lost racisme en intolerantie niet op. Die kan men in elke taal bedenken, uitdragen of voelen. Noch leidt bepaald woordgebruik, na langdurige blootstelling, tot het automatisch oplopen van een plots nationalisme of een ernstig geval van acute xenofobie. Wat sommigen ook willen beweren.
Naast Aldith Hunkar moest ik daarom denken aan Henk Westbroek. Hij beschreef ooit in een column hoe hij als jong ventje opgroeide in een arbeidersbuurt in Utrecht, waar hij op school twee donkere klasgenootjes kreeg. Een voor hem, in zijn verder blanke wereld, geheel nieuw fenomeen. Opgetogen vertelde hij zijn vader thuis, die avond, dat hij wel iets heel bijzonders mee had gemaakt: er zaten nu twee zwarte kindertjes in de klas. Het leverde hem een oorvijg op. ‘Laat ik dat nooit meer horen! Dat soort woorden gebruiken we hier niet. Dat noemen we negers. Dat is netjes! Dat is respect. Denk erom.’
De volgende dag liep hij naar zijn klasgenootjes toe. ‘Jullie zijn negers, hè?’ De jongetjes knikten bevestigend. En zij gingen over tot de orde van de dag.