We hebben er even op moeten wachten, maar hier is dan toch het laatste deel van de even briljante als doortastende goeroebiografie ‘Bhagwan in de polder’. Half papegaai, half demon Jurriaan ‘celeb-goerograaf’ Maessen is iemand die begint te graven waar anderen nonchalant hun schouders ophalen. Waar Wild Wild Country en Wikipedia stoppen, daar begínt Bhagwan in de polder. Dus laat u opslokken door de verwondering waarmee het Orakel van Veghel de duizelingwekkende duizendvoudigheid van Chandra Mohan Jain Acharya Bhagwan Shree Rajneesh Gautama Boeddha Osho onder woorden brengt in deze potpourri van unieke inzichten, prachtige neologismen en meeslepende analogieën.
Tot besluit.
In zijn voordrachten, die geleidelijk aan kracht begonnen te winnen, hamerde Rajneesh erop dat elke gelegenheid te baat moest worden genomen om de natuur in het algemeen, en de menselijke natuur in het bijzonder, te doorleven, bejubelen en te bezingen: het dierlijke moest koste wat kost zijn beloop hebben, ongehinderd, vanwege zijn potentie om als een rijpe dadel uit de boom te vallen. Zijn potentie dus tot verlichting. Daarbij riep Rajneesh zijn volgelingen op je van alle ketens te ontdoen, ook Rajneesh zélf als dat nodig was. Wat hij voor ogen had was een menstype dat zich aan de andere zijde van Zarathustra’s koord bevindt, bereid om zich voluit in het leven te werpen, ook in de drek, niet om tenslotte (er is immers geen ‘tenslotte’) in een bepaald ‘boven’ te geraken – want ook dat is illusionair-hiërarchisch – maar om vanuit zichzelf, tot zichzelf te komen, en daarmee tot het bestaan als geheel, in heel haar duizelingwekkende duizendvoudigheid. Bhagwan voegde hier een dimensie aan toe, de oosterse, die eenmaal samengevoegd met de westerse, tegelijk een Zorba en een Boeddha tot stand brengt. Opnieuw: een van ideologie verlost individu dat zich met dezelfde passie op het profane werpt als op het heilige. Een leger van Boeddha’s feitelijk, dat niets heeft uit te staan met reeds betreden paden, en wat hen tot levensgevaarlijke gidsen maakten voor een ieder die hen wenst na te volgen. Iedereen een Boeddha, verklaarde Rajneesh, zoals Joseph Beuys iedereen tot kunstenaar verklaarde. Maar waar Beuys zich een werkdag liet opsluiten met een jakhals, zou je kunnen zeggen dat Rajneesh zich levenslang opsloot met de dood. Rajneesh: ‘Er is een oprechte spiritualiteit voor nodig. Het staat geen enkele afhankelijkheid toe. Het schept vrijheid voor zichzelf, tot elk prijs.’
Tot elke prijs. ‘Het’ moet hier dus begrepen worden als het welbewust overgeven aan het Zijn, ieders geboorterecht immers, hand in hand met het besef dat totale vrijheid niet wordt verkregen maar als geboorterecht wordt opgeëist, als voorwaarde voor de totstandkoming van een nieuwe bestaansvorm, een ‘nieuwe mens’ die voor de verandering eens niet te gronde is gegaan aan zijn ego, maar deze heeft gebruikt als lanceerplatform om zichzelf over de poorten van het nirvana te slingeren. Of, zoals in het geval van Rajneesh, open te forceren met gebruikmaking van een levensbeschouwelijk breekijzer. Dit breekijzer diende zich aan in de vorm van de door hem vurig bestudeerde Yogi-traditie van de ‘waanzinnige wijsheid’, zoals aangemoedigd door zijn geliefde Nani al die jaren terug: een methode waarbij opzettelijk allerlei op het oog irrationele, areligieuze en onspirituele hulpmiddelen uit de la worden getrokken om het ego uit het intellectuele bastion te lokken waar het zich gedurende millennia had ingegraven. De mensen dienden ‘gekanteld’ te worden, en wel met behulp van een serie zorgvuldig geplaatste, niet mis te verstane mokerslagen. Alleen op die manier ontstond de gewenste ontwrichting, die op haar beurt als voorwaarde moest worden gezien voor de wedergeboorte in bewustzijn.
Dit nieuwe, van ideologie losgeweekt menstype, deze Homo Novus, kon niet worden vergeleken binnen de bestaande kaders. Voor hem moest een geheel nieuwe categorie worden uitgevonden. En Rajneesh was de mad professor, die in een laboratorium, met behulp van tientallen reageerbuisjes en kolkende bekers, zijn nieuwe mens tot stand probeerde te brengen, waarvan meditatie, getuige-zijn, en zelfbevrediging de vitale bestanddelen vormen, aangelengd met een snufje dood voor het aroma.
Na de gedoemde wereldtournee zat er niets anders op dan zich te vervoegen bij zijn oude uitvalsbasis in Poona.
Rajneesh’ gezondheid ging nu zienderogen achteruit. Zijn toch al breekbare gestel leek langzaam te bezwijken onder de altijd-aanwezige ongemakken die samenhingen met zijn zware diabetes; in een kwestie van twee jaar leek Rajneesh twintig jaar ouder te zijn geworden. De grijzende baard was van het een op andere moment sneeuwwit geworden, hetgeen hij weet aan een, zoals hij beweerde, door Amerikaanse inlichtingenmensen toegediend gif Thallium: ‘Een van de symptomen van het gif […] is dat het je haar wit maakt. Hij heeft me een prachtige baard geschonken’, aldus Rajneesh die ongeacht het zichtbare verval energiek naar buiten bleef treden, onverminderd links en rechts klappen uitdelend aan het adres van zijn verklaarde vijanden.
Voortaan zou hij (vermoedelijk nog steeds met lachgas doorgevende buisjes in zijn neusgaten) zijn instructies communiceren door middel van korte notities op briefjes: snippers volgekrabbeld met cryptische kanttekeningen die nu en dan over de selecte schare van sannyasins werden uitgestrooid, met als belangrijk verschil dat ze nu niet langer door Sheela uit handen werden gegrist ter redactie.
Het boeddhaveld bibberde als vanouds, maar het bibberde allengs uit haar voegen.
De gemeenschap in de nadagen van de Bhagwan-commune, die inmiddels wel had geleerd het onverwachte te verwachten, was niettemin uit het veld geslagen toen de meester op een dag aankondigde te zijn binnengevaren door niemand minder dan Gautama Boeddha (ja die!) ‘overeenkomstig de voorspelling’ dat de toekomstige Boeddha, de Maitreya, in een 20e-eeuwse goeroe zou ontslapen.
Met het boeddhaveld tanende maar vooralsnog intact verbrak Rajneesh op een dag zijn stilzwijgen om met een ongehoorde claim op de proppen te komen. Op 28 december 1989 kondigde Rajneesh aan: ‘Niet langer zal ik Bhagwan genoemd worden.’
In plaats daarvan zou hij voorts door het leven gaan als Gautama Boeddha, want waarom niet? Zijn volgelingen haastten zich Rajneesh de levende Boeddha te verklaren en stelde zich in een cirkel rondom hun meester op onder de noemer ‘Witte Gewaden Broederschap’. Rajneesh – die waarschijnlijk de kracht niet meer had om er iets tegenin te brengen – zonk terug in zijn ligstoel waar hij bezig was de nieuw binnengevaren Boeddha te verteren. Maar die was nog niet ingedaald, of er deed zich alweer een volgend probleem voor.
Nog geen twee dagen na de onverwachte inbezitname ontving Rajneesh’ internationale secretaris Ma Prem Hasya een duidelijk in allerijl gedicteerde telex vanuit Poona waarin de meester aankondigde dat de vogel alweer was gevlogen. Zo snel als hij was gekomen, zo snel was hij weer vertrokken. Verklaring?
‘Deze avond, toen ik mijn jacuzzi aan het nemen was, werd Boeddha buitengewoon geërgerd, omdat het wat hem betreft een ongehoorde luxe was. Ik zei: je hebt je profetie vervuld dat je terug zou komen. Vier dagen is voldoende. Ik zeg je vaarwel en nu hoef je de aarde niet meer te bezoeken, dus verdwijn maar in de hoogste blauwe lucht.’
Boeddha had zich, aldus de verkruimelende Rajneesh, extreem geërgerd aan zijn gewoonte om op de linkerzij te slapen in plaats van de rechter.
‘Alles is onmogelijk’, klaagde Rajneesh.‘Vanaf nu mag men mij gewoon Boeddha noemen’, zei hij tot besluit. De laatste paar halfzachten die hem in elk geval voorbij Rajneeshpuram nog hadden bijgestaan, dropen nu ook af. Alleen een harde kern van getrouwen wist niet van wijken en bleef onverminderd ingehaakt op het boeddhaveld. Het was rond deze tijd van communale adervernauwing dat Rajneesh de naam Osho opperde voor zichzelf, volgens Peter Sloterdijk ‘een sterk staaltje rebranding’.
En toen werd het stil rondom Rajneesh. Geen bedachtzame stilte of verlicht zwijgen ditmaal. De stilte werd verstoord door een zucht, vergezeld misschien van het geluid van geratel van een ossenkar die door een rivierbedding hobbelt.
Twee weken later was hij as.
Ik weet niet waarom, maar tijdens het schrijven van dit boek is mij meermalen een beeld uit mijn vroege jeugd te binnen geschoten uit wie zal het zeggen wat voor een flauw verlichte verbeeldingskrocht: het beeld van een schepsel waarmee mijn oudere zus mij vroeger wel eens vrees aanjoeg wanneer ik het te bont had gemaakt: half papegaai, half demon, hield ‘Kakatoe’ (zoals mijn zus het schepsel noemde) zich op in de buurt van kinderbedden, net als zijn verwant het zandmannetje, en verspreidde in zijn zog de geur van hooi en dood.
Maar deze demon was uitgespeeld. Nadat zijn karkas op de baar was gelegd, laaide het vuur op, hevig en vonkend, alsof een of andere brahmaanse hemelgod met een zwaard gesmeed van vlammen niets aan het toeval wilde overlaten. Tegelijk daalde een fijndruppelige regen neer op alle aanwezigen, alsof een goedgestemde regengod hem wilde behoeden voor de likkende vlammen.
Maar het vuur laaide als geschrokken op, alsof het hem koste wat kost wilde annuleren. Rajneesh opnieuw onderhevig aan conflict, zelfs in het uur van zijn vernietiging.
Het vuur had gewonnen.
Lees ook:
Bhagwan in de polder – Hoofdstuk I
Bhagwan in de polder – Hoofdstuk II: Bhagwan en het vuur
Bhagwan in de polder – Hoofdstuk III: De grinnikende goeroe
Bhagwan in de polder – Hoofdstuk IV: Portret van de goeroe als jonge man
Bhagwan in de polder – Hoofdstuk V: De onmogelijkheid Rajneesh
Bhagwan in de polder – Hoofdstuk VI: Rajneesh en de dood
Bhagwan in de polder – Hoofdstuk VII: Verwarring, gevaar!
Bhagwan in de polder – Hoofdstuk VIII: het oordeel van Rajneesh
Bhagwan in de polder – Hoofdstuk IX: Verlichting!
Bhagwan in de polder – Hoofdstuk X: Zonsondergang in Oregon