”Hypocrisy is a detriment to progress. There’s always a hidden agenda.”
– Larry Flint
Na Verlichte kost. Filosofen van toen over het eten van nu (2015) komt wetenschapsjournalist Rik Peters (1987) nu met een bondig boek Hypocrisie. Het boek heeft een zelfhulp-ondertitel Waarom je af en toe moet doen alsof (Houtekiet, 2018). In de academische literatuur is humor anathema en daarom is het heerlijk om eens te kunnen lachen bij het lezen van een filosofieboek. Hypocrisie is een populairwetenschappelijk filosofieboek waarin een flinke hoeveelheid contemporaine filosofie en wetenschap op een toegankelijke manier wordt uiteengezet met onderwerpen als effectief altruïsme, nieuw atheïsme, dierethiek, politieke filosofie, filosofie van de geest en antinatalisme.
Om met dat laatste te beginnen, Rik Peters vat de filosofie van de filosoof David Benatar en diens boek Better Never to Have Been. The Harm of Coming into Existence (2013) samen. Er zijn volgens Benatar betere argumenten om geen kinderen te nemen dan om wel kinderen te nemen, omdat het namelijk wel slecht is om een wezen op de wereld te zetten dat zal lijden, maar niet slecht is om geen wezen op de wereld te zetten dat plezier zal ervaren. Er is een asymmetrie, volgens Benatar, tussen leed en geluk. Peters laat smeuïg zien dat mensen ongelofelijk hypocriet zijn als het om kinderen gaat terwijl onderzoek juist laat zien dat de geluksbeleving van ouders een flinke daling krijgt wanneer er kinderen komen. Behalve een exposé over hypocrisie, is het boek een capita selecta van de contemporaine wijsbegeerte.
Waar Peters er pragmatisch voor kiest om hypocrisie te omarmen en te bejubelen, vind ik dat toch te kort door de bocht. De ene vorm van hypocrisie is de andere niet. Een veganist die tijdens een lange treinreis bij een kiosk een appelflap met roomboter (= dierenleed en moord) koopt omdat er verder helemaal niks te vegan-bikken valt is toch anders hypocriet dan de die hard barbecue fan die beweert een groot dierenvriend te zijn. Er is een glijdende schaal van hypocrisie en de ene vorm van hypocrisie is onvergelijkbaar minder erg dan de andere vorm van hypocrisie. Om de moraal van hypocrisie te bepalen is er een moreel criterium nodig en een moreel criterium voor hypocrisie is niet anders dan een moreel criterium voor om het even welk ander handelen. Ik ga uit van het liberale niet schaden principe: alles is moreel geoorloofd zolang je anderen geen schade berokkent. Dit principe is in de praktijk zo moeilijk dat het verlammend kan worden als je je er ten volle aan overgeeft. Je weet immers nooit of je door jouw handelen misschien ergens onnodig leed veroorzaakt. Dat klopt, maar je hoeft jezelf niet weg te cijferen. Elk voelend wezen mag vrij zijn en voor zichzelf opkomen zolang er maar actief gestreefd wordt om schade te vermijden. Als hypocrisie leidt tot schade aan anderen is dat erger dan wanneer hypocrisie niet leidt tot schade aan anderen. De mate van leed is hier ook relevant.
Het boek van Peters zet mij als lezer aan tot zelfreflectie: in hoeverre ben ik hypocriet? Kan ik mezelf wel objectief beschouwen om dat waar te kunnen nemen? Als ik hypocriet ben, wat ga ik daar dan aan doen? Na enige ongemakkelijke momenten van zelfreflectie moet ik onomwonden toegeven dat ik behoorlijk hypocriet ben. In tegenstelling tot Rik ben ik hierover niet in jubelstemming. Maar tegelijkertijd neem ik weinig (=geen) concrete maatregelen om daar wat aan te doen. Deze paragraaf is derhalve niet meer dan een hypocriete larmoyante zelfontboezeming. Mijn hypocrisie betreft een onderwerp waarover Rik vast met droge humor had kunnen schrijven maar dat in zijn boek helaas niet aan de orde komt: milieuactivisme en duurzaamheid. Als het over duurzaamheid gaat zijn veruit de meeste mensen zo hypocriet als maar zijn kan: ze vinden duurzaamheid en klimaat allemaal belangrijk en tegelijkertijd is hun gedrag averechts en draagt het bij aan het milieuprobleem. Dat geldt ook voor milieuwetenschappers en milieuactivisten: ze zijn bevlogen van het onderwerp, maar hebben tegelijkertijd een te grote ecologische voetafdruk – onder andere door vlees te eten en de wereld over te vliegen. En toch zijn het aardige en lieve mensen. Ik eet dan weliswaar plantaardig maar mijn ecologische voetafdruk is nog steeds te groot. Zo draag ik mijn steentje bij aan een ecologische Apocalyps: als alle mensen op planeet aarde anno nu zouden leven zoals ik, raakt de aarde volledig uitgeput. Ook produceer ik teveel afval waaronder plastic, ik heb een auto en ik vlieg af en toe als ik denk dat dat voor mijn werk belangrijk is, maar waarvoor ik geen hard bewijs heb, zodat het dus gewoon een rationalisatie en geen argument is. Ik ben weliswaar veganist, maar ik ben geen ecoveganist, terwijl mijn eigen filosofie juist een pleodooi is voor ecoveganisme en ecohumanisme. Ik ben hypocriet dat ik niet handel in overeenstemming met mijn eigen maatstaven.
In het hoofdstuk dierethiek schrijft Peters een paragraaf over mij, met als titel ‘Een gewezen klootzak aan het woord’. Een repliek lijkt hier op z’n plaats. Ik heb in mijn werk en voordrachten carnisten moreel scherp veroordeeld door vergelijkingen met verkrachters, pedofielen, moordenaars, nazi’s en hen uitgemaakt voor immorele monsters en hufters. Ik geef grif toe dat deze barrage aan veroordelingen ook op mezelf van toepassing was in de jaren dat ik carnist was en beter had kunnen weten. Soit. Ik vind carnisten natuurlijk klootzakken, maar zelfs ik zie in dat het weinig constructief is om dat hardop te zeggen. Peters citeert uit mijn boeken De vrolijke veganist en Beter weten en hij concludeert:
”Maar hij [=Floris] lijkt wel te beseffen dat mensen keihard in het gezicht gooien dat ze verwerpelijk, slecht, lelijk, dom, gemeen en achterbaks zijn niet altijd de beste manier is om vrienden te maken.” (p. 93)
Hier wraakt zich de zucht naar humor en luchtigheid van Peters, want het gaat soms, zoals hier, ten koste van goed begrip. En voor de duidelijkheid: lelijk past niet in het rijtje en heb ik nooit gezegd (voor zover ik mij herinner en ik vind het in ieder geval niet). Het punt van mijn filosofie van veganisme zoals uiteengezet in mijn boeken en in veel van mijn voordrachten is niet om vrienden te maken. Ik vind het helemaal niet erg als mensen mij een klootzak vinden. Ik doe wat ik doe om de onmondige slachtoffers een stem te geven. Peters pleit voor meer hypocrisie, ook in de dierethiek. Maar door dat te doen, laat hij een grote morele steek vallen. Stel, er zijn slavenhouders met elk 1000 slaven die een lezing over abolitionisme bijwonen en getroffen door de argumenten besluiten om het grootste deel van hun slaven, zeg 950 slaven, vrij te laten. De overige 50 laten ze niet gaan omdat zij menen dat het voor hun onmogelijk is om het geheel zonder slaven te stellen. Deze slavenhouders zijn hypocriet, immers de argumenten voor het in vrijheid stellen van de slaven gelden voor alle slaven. Vanuit een consequentialistische ethiek kun je stellen dat het geweldig is dat zoveel mensen de vrijheid hebben verkregen. De meeste mensen zullen echter inzien dat geen slaven houden een morele nullijn is. Je kunt geen moreel mens zijn wanneer je een ander mens in slavernij houdt. Welnu, datzelfde geldt ook voor de slavernij van en moord op niet-menselijke dieren in de veehouderij. Zolang je nog een mens in slavernij hebt, ben je immoreel, hoeveel slaven je ook hebt bevrijd. Dat geldt ook voor niet-menselijke dieren: zolang je participeert aan de dierenholocaust ben je immoreel. Dat geldt niet alleen voor de die hard biefstukvreters maar ook voor de geitenkaasvegetariërs… Hypocrisie is niet iets om trots om te zijn of om defaitistisch te accepteren, het is iets waarnaar we moeten streven om vanaf te komen, althans in het geval dat er schade is aan anderen. Immers wanneer iemand zegt niet te roken, maar stiekem wel paft, is er geen schade aan derden en is er moreel dus niets aan de hand. Peters mist deze morele metareflectie op hypocrisie. Dat is verdomd jammer want het is een leuk boekje. Toch schrijft Peters ook onomwonden:
”Zodra je dierenwelzijn op deze manier in je ethiek stopt, is veganisme de enige eerlijke oplossing. Want hoe goed veetelers ook hun best doen, hun boerderijen veroorzaken altijd dierenleed, ongeacht of de beesten voor hun vlees, melk, eieren of vacht worden gehouden.” (p. 88)
De centrale stelling van Peters is dat we overgevoelig zijn voor hypocriet gedrag van anderen.
”Aan die constante focus op hypocriet gedrag kleeft een enorm maatschappelijk nadeel: bij elk verwijt van schijnheiligheid verdwijnt namelijk het echte onderwerp uit beeld. Er wordt niet over de kwestie zelf gesproken, maar alleen nog over de personen die zich ermee bezighouden.” (p. 12).
Zoals destijds Al Gore verweten werd hypocriet te zijn door een enorme ecologische voetafdruk te hebben terwijl hij wijst op de gevaren van klimaatverandering. Hij is zelf deel van het probleem dat hij met zoveel passie aankaart. Voor de kracht van de argumenten is het irrelevant wat de persoon zelf doet. De argumenten kunnen staan als een huis, terwijl de persoon zelf de argumentatie aan zijn laars lapt. Dat voelt psychologisch heel naar, maar het is filosofisch irrelevant. Het maakt niet uit wie iets beweert, het gaat om de argumenten. Hypocrisie is argumentatief irrelevant – al draagt consistentie wel bij aan de overtuigingskracht. Zo schrijft Paul Watson van de Sea Shepherd die de walvissen beschermt tegen jacht:
”Nobody can legitimately claim to be a marine ecologist and conservationist while continuing to eat fish. It is the ultimate form of hypocrisy.”
Peters schrijft:
”Onze extreme gevoeligheid voor hypocrisie en onze afkeer ervan zorgen er mee voor dat we de grootste problemen van vandaag maar niet opgelost krijgen.” (p. 13)
En dat is een razend belangrijke boodschap. ‘Het heeft geen zin om het onmogelijke te eisen.’ (p. 44) merkt Peter op. Vanuit moreel oogpunt is het echter volkomen irrelevant of iets mogelijk is of niet. Ik ben bijvoorbeeld lid van de mensenrechtenorganisatie Amnesty International, maar ik koester niet de illusie dat er ooit een tijd zal komen dat mensenrechten wereldwijd gerespecteerd zullen worden. Toch heeft het zin om het onmogelijke te eisen. Het eisen van het onmogelijke kan ertoe leiden dat het ooit wel mogelijk wordt, denk aan de mensen die zich inzetten voor vrouwenemancipatie en -rechten sinds de 18de eeuw.
In het hoofdstuk over effectief altruïsme is Rik het meest persoonlijk. Hij laat zien dat filosofie ook gaat over zelfreflectie. Hij stelt: ‘Dit boek had er nooit mogen zijn.’ (p. 47) Effectief altruïsme is een idee dat en een beweging die mensen ertoe aanzet om zoveel en zo effectief mogelijk goed te doen voor anderen. Dat betekent niet alleen dat je een flink deel van je tijd en inkomen aan anderen moet besteden, maar ook dat je moet reflecteren over hoe je dat zo efficiënt mogelijk kunt doen. Rik schrijft dat de opbrengst van zijn boek gaat naar het Deworm World Initiative. Maar, zo zegt hij zelf, het schrijven van het boek kostte hem veel tijd en de verwachte opbrengsten zijn niet hoog. De tijd die hij aan het boek besteedde had hij ook aan betaald (over)werk kunnen besteden waardoor hij een groter bedrag aan het Deworm World Initiative had kunnen besteden. Ik hoop voor Rik dat dit boek een bestseller wordt en dat de hele wereld dankzij hem ontwormd zal worden. Effectief altruïsme is een ideaal, onder andere ontwikkeld door filosofen als Peter Singer en William MacAskill. Singer legt de lat echter beduidend minder hoog. Terwijl je in theorie de plicht hebt om net zoveel te doneren totdat het pijn doet, stelt hij pragmatisch voor dat mensen minimaal vijf procent van hun inkomen doneren aan een effectief doel. Het is inderdaad niet erg dat mensen hypocriet zijn en minder doen dan wat effectief altruïsme in theorie van je vraagt. Maar het kan altijd beter en meer. Door het schrijven van dit boek introduceert hij effectief altruïsme en veganisme bij een breder publiek zodat Rik zijn tijd toch wel effectief gebruikt. En naast het schrijven van boeken blijft er nog tijd over voor zaken als activisme voor dierenrechten, mensenrechten en bloed doneren.
Peters put niet alleen uit de filosofie, maar ook uit de wetenschap. Wetenschap toont aan dat het menselijk brein modulair werkt. Peters vergelijkt het met apps. Het brein heeft allerlei apps, maar de informatie uit die apps wordt niet altijd gedeeld zodat er inconsistenties kunnen ontstaan, wat leidt tot hypocrisie. De vergelijking tussen het menselijk brein met apps kende ik nog niet. Die vergelijking valt in een lange traditie van metaforen voor de menselijke geest van mechanische machines als het horloge, stoommachines, naar elektronica als de computer, softwareprogramma’s zoals apps. Psycholoog Douwe Draaisma heeft deze tendens van de mens om technologische metaforen voor het brein te zoeken fraai beschreven in zijn boek De metaforenmachine (2010).
Het hoofdstuk over atheïsme gaat vooral over het nieuw atheïsme. Peters is ook hier defaitistisch. Hij kan zich niet voorstellen dat de mensheid ooit van religie af zal komen (ik ook niet), maar daarom wil hij niet proberen zo’n ontwikkeling te bevorderen. Dat is een non sequitur drogreden, het is defaitisme. Peters pleit daarom voor hypocrisie in religie, dat wil zeggen dat hij liberale versies van religie wil promoten. Zoals katholieken die voor abortus zijn of moslims die zich verzetten tegen jongensbesnijdenis en hoofddoeken. Dat is een pragmatische benadering. Prima, maar er is nog steeds geen enkel bewijs voor god en wie bepaalt wat de ware interpretatie van een bepaalde religie is? Natuurlijk, veel Nederlandse progressieve gelovigen zijn zeer liberaal en ik heb er weinig op aan te merken, maar de kans dat fundamentalisten progressief worden schat ik niet groter in dan dat ze atheïst worden. Peters punt is dat hypocrisie in gelovigen is toe te juichen. Zowel fundamentalisten als progressieve gelovigen kunnen echter hypocriet zijn. En voor fundamentalisten is dat geen plus. Het is hypocriet om de een wel en de ander niet te veroordelen. Wie eenmaal het pad van de hypocrisie bewandelt zakt al snel weg in het moeras. Een vleugje hypocrisie is wellicht onvermijdelijk, maar het is een nobel streven om hypocrisie zoveel mogelijk te vermijden en zelfs te bestrijden.
”Het gebeurt zelden dat iemand een filosofieboek dichtslaat met de woorden: “Goh, dat was kort en bondig.”” (p. 31).
Welnu: Goh, dat was kort en bondig. De lezer blijft achter met de vraag of wijsbegeerte ‘eigenlijk gewoon een vrijblijvende denksport zonder gevolgen’ (p. 29) is of dat er nu echt eens iets moet gebeuren. Er moet nu echt eens iets gebeuren.