Achtergrond

Onderzoek: 431 Nederlandse oorlogsslachtoffers van WOII niet erkend

17-10-2018 14:48

Op 1 september 1939 viel Duitsland Polen binnen. Twee dagen later verklaarden het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk de oorlog aan Duitsland. De Tweede Wereldoorlog was een feit. Nederland was pas in oorlog met het Derde Rijk vanaf 10 mei 1940. Maar in die eerste acht maanden van de Tweede Wereldoorlog verloren als direct of indirect gevolg van de oorlogsomstandigheden 431 Nederlanders het leven. Nabestaanden konden daarom geen beroep doen op steun van de Oorlogsgravenstichting (OGS). Ook liepen de nabestaanden van deze niet erkende oorlogsslachtoffers allerlei gunstige overheidsregelingen mis, waar nabestaanden van erkende oorlogsslachtoffers wél recht op hadden.Het ministerie van Binnenlandse Zaken wil niet reageren. Dat blijkt uit onderzoek van ThePostOnline.

Ook op andere vragen – of de militairen en zeelieden (of hun nabestaanden) die door oorlogsomstandigheden invalide raakten of stierven in de eerste acht maanden van de oorlog recht hadden op dezelfde regelingen als ‘hen die vielen’ vanaf 1940, geeft het ministerie geen antwoord.

In de acht maanden die volgden tot de Duitse aanval op West-Europa, 10 mei 1940, werd die oorlog in alle heftigheid op de Noordzee, in het Kanaal en op Atlantische Oceaan, en in het luchtruim boven en rond Nederland uitgevochten. Vele duizenden, uit zowel de oorlogsvoerende als uit neutrale naties, kwamen hierbij om. Op land bleef het in onze contreien aanvankelijk rustig, maar de mobilisatie van circa 281.000 Nederlandse militairen bracht weer andere gevaren met zich mee.

Nederlanders kwamen om bij explosies van zee-, landmijnen en torpedo’s. Ze werden uiteengereten door vliegtuigbommen. Ze werden doodgeschoten door SS-ers of schietgrage Nederlandse schildwachten. Weer anderen kwamen om bij ongelukken waarbij militaire voertuigen betrokken waren of stierven tijdens het wachtlopen.

TPO berekende deze (minimum) aantallen:

Koopvaardij en visserij – 260 doden
Koninklijke Marine – 46 doden
Landmacht – 77 doden
Militaire Luchtvaart – 15 doden
Korps Politietroepen – 1 dode
KNIL – 6 doden
Burgers – 26 doden

Géén van hen geldt voor de Nederlandse overheid als erkend oorlogsslachtoffer. Zelfs niet luitenant Dirk Klop, die op 9 november 1939 bij het Venlo-incident werd neergeschoten door een SS-Sonderkommando. De titel ‘oorlogsslachtoffer’ is namelijk voorbehouden aan Nederlanders die ná 9 mei 1940 door oorlogsgeweld om het leven kwamen, en alleen als ze als militair of als
gemilitariseerde (lees: zeeman) aan geallieerde kant sneuvelden, of ten gevolge van verzetsactiviteiten omkwamen of vermoord werden omdat ze tot een vervolgde groep behoorden. Alle andere tijdens en door de Tweede Wereldoorlog omgekomen Nederlandse slachtoffers die buiten deze nauwe definitie vallen worden door de Nederlandse staat niét als oorlogsslachtoffer erkend.

Dat staat in schril contrast met de signalen die diezelfde overheid vóór 10 mei 1940 afgaf. Vrijwel alle uitvaarten van tussen 1 september 1939 en 10 mei 1940 omgekomen defensiepersoneel vonden met militaire eer plaats. Menigmaal stuurde koningin Wilhelmina een grafkrans. Vertegenwoordigers van de regering – soms tot aan de minister toe – waren bij deze uitvaarten aanwezig, en steeds werd benadrukt dat zij die waren omgekomen bij de uitvoering van hun taak oorlogsslachtoffer waren.

Er is een aantal redenen te bedenken waarom de overheid na 1945 deze slachtoffers – en het gros van de burgerslachtoffers uit de volgende 63 maanden van de Tweede Wereldoorlog niet meer, pas heel laat of nooit als oorlogsslachtoffer erkende. Het was in de eerste plaats een geldkwestie: grafbeheer is een dure zaak.

Ook zal hebben meegespeeld dat de Oorlogsgravenstichting (OGS), die sinds 1949 in naam van de Nederlandse overheid de graven van erkende oorlogsslachtoffers beheert, was opgericht door mensen uit de krijgsmacht, de koopvaardij, het voormalig verzet en het Rode Kruis. Zij vonden destijds dat alleen omgekomen militairen, zeelieden en verzetsstrijders recht hadden op de
betiteling erkend oorlogsslachtoffer omdat ze hun leven hadden gegeven in de strijd tegen de bezetter.

Lichtend voorbeeld voor de Oorlogsgravenstichting was de Commonwealth War Graves Commission (CWGC), die wereldwijd de graven van de Eerste en Tweede Wereldoorlogslachtoffers uit de Commonwealth beheert. Onder die doden óók burgers die op Commonwealthgrondgebied of -schepen omkwamen, door bombardementen of ander oorlogsgeweld. Onder deze burgers bevinden zich óók Nederlanders.

De CWGC is net als de OGS een semi-overheidsorganisatie. Dit betekent dat de Britse overheid meerdere Nederlandse burgers als oorlogsslachtoffer erkent, en ook hun graven verzorgt, terwijl de Nederlandse overheid hen niet als oorlogsslachtoffer ziet.

Heel concreet: op 18 november 1939 liep het Nederlandse passagiersschip Simon Bolivar voor de Engelse kust op twee Duitse zeemijnen. Tenminste tachtig opvarenden kwamen hierbij om. Onder hen bootsman Cornelis Zeeman en steward Leendert Vermeulen. Beiden liggen begraven in Engeland, in officiële oorlogsgraven. Ze staan vermeld in de database van de OGS, maar niet als oorlogsslachtoffer. Het nietszeggende ‘slachtoffer van de oorlog’ staat daar achter hun naam.

De OGS (lees: de overheid) zegt hierover: “Mensen die zijn omgekomen door oorlogsgeweld zoals een beschieting of bombardement, maar ook de mensen die de oorlog overleefd hebben en hun ervaringen altijd met zich hebben meegedragen omschrijven wij als ‘slachtoffer van de oorlog’.” Met als gevolg dat de OGS-database is opengesteld voor alle Nederlandse
onderdanen die de oorlog overleefd hebben en niet ‘fout’ waren – zoals acht miljoen mensen in Europees Nederland en tenminste zestig miljoen in de toenmalige kolonieën.

Dit raakt overigens niet alleen de duizenden nabestaanden van Nederlandse oorlogsslachtoffers uit de periode 1 september 1939 – 9 mei 1940, maar ook de tienduizenden nabestaanden van burgerslachtoffers die in 1940-1945 omkwamen ten gevolge van bombardementen, beschietingen of de Hongerwinter.

In het ‘Memorandum voor de Herdenking van 4 Mei’ van Nationaal Comité 4 en 5 mei staat expliciet: “Er zijn voor de inval van nazi-Duitsland in Nederland al Nederlanders omgekomen als gevolg van de Tweede Wereldoorlog. Die begon tenslotte al eerder. Ook deze slachtoffers worden herdacht.

De leden van dit Comité worden bij Koninklijk Besluit benoemd op voordracht van de minister-president en de staatssecretaris van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Je kan het Comité dus met recht een spreekbuis van de overheid noemen. De overheid erkent dus wél dat de Tweede Wereldoorlog al in september 1939 begon, en herdenkt de oorlogsslachtoffers uit de eerste acht maanden, maar erkent ze niet.