”We hoeven onze wereld niet als martelkamer in te richten voor miljarden gevoelige wezens. Het is nergens voor nodig om al die levens te vergallen. We kunnen er gewoon mee stoppen.” (p. 90)
Dat concludeert journalist en historicus Erik Schumacher (1983) in zijn pamflet De koe knikte ja. Pleidooi voor veganisme (Querido, 2018). Schumacher voegt een bondig en toegankelijk boekje toe aan de reeks boeken over veganisme die de afgelopen jaren verschenen en waarvan de meeste kook- of lifestyleboeken zijn. Schumacher pakt het in de vergetelheid geraakte genre van het pamflet op. Hij houdt een pleidooi voor veganisme. Hij gebruikt zijn eigen onverwachte bekering tot veganisme om daarvanuit te betogen dat iedereen veganist moet worden. Een pamflet gaat tenslotte niet alleen over jezelf, de schrijver wil de wereld veranderen, doorgaans door mensen te veranderen. Er zijn moeilijker levensstijlveranderingen dan de overstap naar een geheel plantaardig dieet:
”[…] vlees is ook weer geen heroïne. Je hebt geen professionele begeleiding nodig om te stoppen. Je gaat niet trillen en kotsen en je zult geen baby’s over het plafond zien kruipen.” (p. 88)
Al lijken veel mensen, en vooral mannen, dat wel te denken.
Schumacher laat zien dat wij mensen op een verknipte manier met dieren omgaan. Aan de ene kant vertroetelen we onze huisdieren en zijn we aan hen gehecht – en dan niet als soort maar als individu. Don, de hond die bij mij in huis woont, is geen algemene hond. Maar Don is een individu met een eigen karakter. Varkens worden alleen als varken gezien, niet als individu. In onze beleving althans, want veel mensen kennen de verhalen over hoe intelligent en sociaal varkens zijn, met een eigen karakter. We hebben dieren onderverdeeld in eetbare en niet eetbare dieren. Hoe die lijn precies getrokken wordt, verschilt tussen culturen, en mensen gruwelen bij het idee om een dier op te eten dat aan de niet-eetbare kant van de streep staat en in andere landen niet. De mens is het enige dier dat in alle culturen altijd onder niet-eetbare dieren valt (de mogelijkheid van kannibalisme daargelaten), over alle andere dieren wordt getwist. Chinezen zijn ruimer in hun categorie eetbare dieren dan de meeste westerlingen. Kijk zelf maar hoe je de lijn trekt: varken, schaap, walvis, aap, hond, rat, konijn, paard, slang, kip, zwaan, et cetera. Schumacher betoogt dat het grootschalige dierenleed vakkundig aan het oog van de consument wordt onttrokken.
”We hoeven er niet aan te denken als we dat niet willen.” (p. 11)
En de meeste mensen willen dat niet. Daarom is een pamflet, uitgegeven bij de gerenommeerde uitgever Querido, zo belangrijk. Het is belangrijk dat er missie wordt bedreven voor het veganisme. Er is nog een grote meerderheid die bekeerd moet worden.
Schumacher vertelt uit de losse pols. Hij is een leuke verteller. Hij raakt her en der aan de filosofie van veganisme, maar hij gebruikt geen concepten uit de dierethiek. Hij beschrijft zonder het te benoemen, het concept carnisme en hoe carnistische indoctrinatie werkt.
”Als peuter leer je van plaatjesboeken dat zulke dieren op de boerderij thuishoren en dat ze het er geweldig vinden. [Ik bedenk net dat er eigenlijk ‘gewelddadig’ zou moeten staan]. Aan tafel leer je dat ze ook op je bord thuishoren.” (p. 15).
Schumacher is een moreel veganist. Hij is veganist om de twee morele redenen, namelijk milieu en dierenleed. Beide redenen zijn afzonderlijk noodzakelijke argumenten voor veganisme.
”Met wat de gemiddelde Nederlander aan dierlijke producten gebruikt, schaadt hij de planeet twee keer zoveel als met zijn gas-, licht- en waterverbruik tezamen, drie keer zoveel als met zijn auto, zes keer zoveel als met zijn vliegvakanties.” (p. 19)
”Ik ging op zoek naar een menu waarvan ik de waarheid ook lustte.” (p. 20)
Het sluit aan bij de beroemde woorden van Paul McCartney:
”als slachthuizen glazen muren zouden hebben zou iedereen vegetariër zijn.”
Dat moet natuurlijk veganist zijn, want melkkoeien, legkippen en eendagskuikens worden allemaal gedood. Als je tegen slachten bent is vegetarisme geen optie. Dat is voor veel mensen een eye opener. Toch is het niet heel ingewikkeld, maar onze opvoeding heeft ons kritisch denkvermogen en invoelend vermogen beknot; we zijn het normaal gaan vinden, en wat we normaal vinden accepteren we zonder er vragen bij de stellen.
Het kostte Schumacher 15 jaar om de stap van vleeseter, flexitariër, pescitariër (geen vlees, wel vis), vegetariër naar veganist te maken. In die tijd sprak niemand hem coachend toe richting veganisme. In tegendeel, mensen vinden het raar en ongemakkelijk als iemand om morele redenen afwijkend eet. Met zijn pamflet is hij zo’n coach die mensen bemoedigt op hun weg naar veganisme.
Hij behandelt het vreemde argument dat als je het aandurft om zelf een dier te slachten, vlees eten OK is. Zo verhaalt Schumacher over De Tostifabriek in Amsterdam waar in een stadsboerderij alle ingrediënten voor een hamkaas-tosti werden verbouwd, inclusief het varken voor de ham. Veel mensen hadden er moeite mee dat het varken dat ze hadden leren kennen zou worden geslacht. Het argument is dan dat als jij het aandurft een dier te slachten dat het geoorloofd is om dierlijke producten te eten. Dat is een wonderlijk argument, het gaat over de mentale attitude van de mens, voor het dier maakt het niets uit.
”Als het je, zoals de tostiboeren, eenmaal is gelukt om jezelf zo af te stompen dat je in staat bent om de dieren met wie je eerst vriendschap hebt gesloten, vervolgens naar de slachtbank te leiden, dan heb je daarmee blijkbaar het voorrecht gewonnen om onbekommerd hun vlees te eten.” (p. 38-39)
Schumacher worstelt met zijn boosheid jegens de carnisten:
”Sorry, nu word ik toch boos. Maar ik heb zelf natuurlijk óók bergen vlees gegeten.’ (p. 39)
Dat klopt en dat geldt voor mij ook en voor het leeuwendeel van de veganisten, maar omdat wij zelf vleeseters waren is dat nog geen reden om niet boos te worden. Gezien vanuit het perspectief van de slachtoffers is er reden genoeg om boos te zijn. Er is, denk ik, te weinig boosheid. Te weinig mensen spreken zich uit voor veganisme en tegen de immorele praktijk van carnisme. De relatie tussen carnisten en veganisten is geen leven en laten leven, maar een kwestie van leven en dood.
Op informele manier loopt Schumacher langs een aantal tegenwerpingen van carnisten. Over dat vlees eten natuurlijk is, schrijft hij:
”Maar de vleeseters die zich op de natuur beroepen, hoor ik nooit zeggen dat het daarom verkeerd is om kaas te eten.” (p. 45)
”Langzaam begon ik de contouren te zien van een verhaal waarin ik het leven op aarde had ondergebracht.” (p. 47)
Die contouren hebben heldere vormen gekregen door het werk van sociaal psycholoog Melanie Joy die de houding van mensen tegenover dieren – waarbij het normaal is om die te gebruiken voor wat dan ook maar wenselijk geacht wordt – carnisme heeft genoemd.
”In onze samenleving zie ik geen grotere rechtvaardiging voor alledaags geweld tegen levende wezens dan de kloof tussen mens en dier.” (p. 59)
”We gebruiken de dieren omdat we dat kunnen en omdat we er zin in hebben.” (p. 60)
Oftewel: carnisme.
Het pamflet culmineert in een prachtige bondige uiteenzetting van Schumachers levensbeschouwing:
”Ik zie een onverschillige planeet waar onwerkelijke schoonheid en ontstellend lijden door elkaar heen bestaan. En ik denk dat het je eigen keuze is of je aan het mooie of aan het lelijke wilt bijdragen. Dat er geen hogere bedoeling is waarachter je je kunt verschuilen.” (p. 61)
Oftewel: ecohumanisme, de atheïstisch-humanistische levensbeschouwing waarbij de morele cirkel alle voelende wezens omvat (sentiëntisme).
Wanneer je overstapt van carnisme naar veganisme, wanneer jouw wereldbeeld kantelt, ziet de wereld er opeens heel anders uit.
”Bloed, bloed, overal bloed. Het klotste tegen de ruiten van de poelier op de hoek. Het lag in de kantine van de universiteitsbibliotheek. Het liep langs de mondhoeken van mensen die me vrolijk toelachten, van mijn vrienden, van mijn helden. Moord, moord. Stapels lijken. Schreeuwend leed waar iedereen doorheen babbelde. Op een verjaardag lag een dode big op tafel met een appel in zijn mond. Dat was chic. Een feestelijke traktatie, voor de gezelligheid. Mensen noemden het vlees ‘mooi’.” (p. 67)
Schumacher heeft de morele Gestaltswitch bereikt en door dit boek werkt hij mee aan het streven naar een maatschappelijk kantelpunt naar veganisme:
”Zoveel gebruiken waar we nu van gruwen, waren ooit volkomen geaccepteerd. Was het niet onze de plicht om er steeds alert op te zijn dat wat we als gewoon zien, bij nader inzien giftig kan blijken?” (p. 78)
Wat is eigenlijk een definitie van veganisme? vraagt Schumacher zich af. Hij haalt Donald en Dorothy Watson aan die in 1944 de Vegan Society oprichten en die het woord ‘vegan’ bedachten. Zij definieerden het als volgt:
”een levenswijze die voor zover praktisch mogelijk alle uitbuiting van dieren probeert uit te sluiten.”
In plaats van te verwijzen naar dieren, is het beter om, in navolging van Bentham en Singer, uit te gaan van het vermogen om te lijden (sentiëntisme). Het mooie aan de definitie van de Watsons is dat het om dieren gaat en dus inclusief menselijke dieren! Schumacher is pragmatisch:
”Veganisme gaat niet over ideologische zuiverheid. Het gaat over je best doen.” (p. 84)
Zijn morele loutering onderging Schumacher niet via intellectuele, maar via culinaire weg. Hij was al vegetariër met interesse in veganisme toen hij in Berlijn kwam en daar overal veganistisch kon smullen. Schumacher is, net als ik, een vrolijke veganist. Hij voelt zich fit en hij geniet meer van eten en koken. Carnisten denken dat hen iets essentieels wordt afgepakt. Maar dat is een misvatting. Een hardnekkige misvatting. Veganisme doet de mens goed. Voor de dieren is het een kwestie van leven en dood. Zo moeilijk is het niet. Erik Schumacher heeft, net als schrijver Jonathan Safran Foer, de weg van carnisme naar veganisme afgelegd en hij legt er rekenschap van af in zijn pamflet.
Hij eindigt met de oproep:
”Je kunt vandaag nog beginnen.” (p. 91)
Dat is te makkelijk. Zo lijkt het of er een morele keuze is om veganist te zijn of niet. Het is echter moreel zwart wit. Je moet vandaag nog beginnen. Veganisme is geen hobby. Veganisme is een morele plicht.