Het zou de Tweede Kamer sieren ‘als eens grondig wordt nagedacht hoe wel controle kan worden uitgeoefend op de beslissing iets tot staatsgeheim te verklaren.’ Dat stelde dagblad Trouw maandag in haar commentaar. Dinsdag stemde de Tweede Kamer unaniem in met een voorstel om het parlement meer zeggenschap te geven over de vraag wanneer informatie staatsgeheim mag zijn. Aanleiding voor het commentaar in Trouw waren de onthullingen door minister Stef Blok van Buitenlandse Zaken, van namen van terroristische organisaties in Syrië waaraan Nederland materiaal leverde. Die namen waren door het ministerie per ongeluk onthuld, nadat ambtenaren vergeten waren de namen ‘zwart’ te maken. Volgens de krant had de geheimhouding politieke redenen en was dit toch vooral bedoeld om ‘lastige vragen over de Nederlandse hulp aan partijen in Syrië uit de weg te gaan’.
Weinig mensen vinden het leuk om te kijken naar een schaatser die zijn schaatsen slijpt, veel liever kijken we naar de schaatswedstrijd. Toch is dat wel wat een commissie onder mijn leiding de afgelopen vijf jaar heeft gedaan, het slijpen van ons meest machtige middel: de parlementaire enquête. Dat werk is bepaald niet sexy, samen met een aantal collega-Kamerleden hebben we in kleine kamertjes op onmogelijke uren achter grote stapels papier gezeten. Aanleiding was de parlementaire enquête naar het financieel stelsel, onder leiding van SP’er Jan de Wit, die in 2012 concludeerde dat zijn onderzoek werd bemoeilijkt omdat informatie door ministers té vaak tot staatsgeheim werd verklaard. Latere enquêtes naar de woningcorporaties (2014) en de Fyra-treinen (2015) onderstreepten dat. In de kern is het probleem vrij simpel, zo bleek na lange gesprekken met staatsrechtdeskundigen.
Het staatsgeheim is een geheim van de ‘staat’, maar de staat is niet alleen het kabinet, maar ook de Kamer. Nu kunnen ministers vrij gemakkelijk weigeren om informatie te leveren, met een beroep op het ‘belang van de staat’, zonder dat Kamerleden dit ooit kunnen controleren. Daarom hebben we voorgesteld dat ministers voortaan verantwoording moeten afleggen, door een motivatie te sturen en met argumenten te komen. Vervolgens kan een discussie worden gevoerd of informatie écht niet kan worden gedeeld, dat kan alleen bij hoge uitzondering het geval zijn. De Kamer kan ook besluiten informatie vertrouwelijk te behandelen, waarbij verschillende gradaties van vertrouwelijkheid mogelijk zijn. Niet het kabinet, maar de Kamer heeft daarbij het laatste woord. Een kleine revolutie vanuit de achterkamertjes (PDF), die kan voorkomen dat informatie om politieke redenen niet wordt gegeven.
Op deze manier wordt het staatsgeheim minder geheimzinnig. We hebben dit voorstel gedaan voor parlementaire enquêtes, om te voorkomen dat het scherpste middel van de Tweede Kamer bot wordt en het parlement haar controlerende werk niet meer kan doen. Maar we stellen ook voor om deze manier van werken voortaan toe te passen in het dagelijkse verkeer tussen het kabinet en de Kamer. Het kan heel goed zijn dat bepaalde zaken geheim moeten blijven, maar dan moet de minister ook kunnen uitleggen waarom, of moet daar in ieder geval een serieuze discussie over worden gevoerd. Dit maakt de Tweede Kamer ook minder afhankelijk van WOB-verzoeken door journalisten, zoals die van Trouw, of van fouten die daarbij door ambtenaren worden gemaakt, zoals de informatie over de levering van goederen aan de strijdende partijen in Syrië, in het gênante geval van minister Blok.