Een koelkastmagneet van Vincent van Gogh. Een flinke boodschappentas met zonnebloemen erop. Een puzzel van kraaien boven een korenveld. Het is allemaal vreselijk, klaagt Pauline Slot in de Volkskrant. De museumwinkel van het geheel vernieuwde Van Gogh Museum moet plechtige zaken verkopen, mooie kalenders en posters en zo – en geen prullaria. Dat is Van Gogh onwaardig, zogezegd.
Dat klinkt heel mooi, maar tegenargumenten zijn snel te verzinnen. Menig museum kan allang niet meer zonder de inkomsten van de museumwinkel. En de overheid heeft bovendien duidelijk gemaakt dat dat soort commerciële activiteiten de komende jaren vooral moeten groeien. En bovendien, die zooi verkoopt uitstekend. Een groot deel van de museumbezoekers besteedt net zo veel aan een kaartje als in de winkel. Het volk wil zooi, wil een herinnering aan het bezoek, waarom zou je niet in die behoefte voorzien?
De redenering achter Slots aanklacht is helder, zij het erg ouderwets. Een museum is geen commerciële instelling; en museum is er voor de verheffing des volks. Ze moeten de burger kennis laten maken met kunst. Maar juist het Van Gogh Museum heeft wat dat betreft zijn beste tijd gehad.
Een Brabantse schilder die gek werd en zelfmoord pleegde. En dat laatste ruim voordat hij wereldberoemd werd. Tegen de tijd dat hij wereldfaam verwierf, was zijn schilderstijl (het impressionisme) al lang en breed verouderd. Hij had dus geen grote invloed op latere kunstbroeders. Hij was ook geen veelzijdig artiest (denk aan Picasso), en hij miste het vermogen zijn stijl en opvattingen steeds verder te ontwikkelen. Van Gogh was een groot doch in vele opzichten redelijk beperkt kunstenaar. Genoeg voor een serie postzegels, dat zeker.
Zijn wereldfaam dankt hij in feite aan een samenloop van drie niet-artistieke omstandigheden: zijn tragische levensloop; de diepe behoefte (onder Nederlandse kunstpausjes in de jaren 1920/30) om een nieuwe Rembrandt naar voren te schuiven; en de overspannen kunstmarkt na de Eerste Wereldoorlog, toen verzamelaars alle straatarme schilders van voor de Grote Oorlog ‘ontdekten’. De buitenwereld zag de prijzen voor Van Goghs schilderijen volledig uit de klauwen lopen, en constateerde dat die Van Gogh we de beste schilder aller tijden moest zijn. Voeg daarbij het gebruikelijk quasi-diepzinnige gezwijmel waar de kunstkritiek nooit meer van loskomt (ik denk nu ook even aan de recente discussie over het werk van Marlène Dumas) en je hebt het recept voor het mummificatieproces van Vincent. Voor de onaantastbare nationale verering van de Grote Kunstenaar die uiteindelijk in het VGM zijn definitieve vorm kreeg.
Van Gogh is opgeblazen tot boven-artistieke proporties. Nu strijken er horden toeristen op hem neer. Ze lezen in hun gidsjes dat ze de grachten moeten bezoeken, de Wallen, het Anne Frank Huis en het Van Gogh Museum. Met kunstbeleving heeft het geen ene malle moer te maken. Ze zijn de gewillige slachtoffers van Holland Promotion. Ze lopen in drommen door de zalen, kletsen over Tante Truus, scheppen zo luid mogelijk op over de vorige vakantie, en bespreken al even luidruchtig waar ze straks een hapje zullen eten. En de kunst? Mooi hoor. Wel veel.
Wie op het idee komt dat we die toeristen moeten verheffen tot kunstgenieters en dat we hun kunstzielen niet moeten vervuilen met prullaria, die heeft toch ergens gedurende de afgelopen vijftig jaar een afslag gemist. Van Gogh is geen kunst. Dat was nog zo rond 1910 – en zoals gebruikelijk zag bijna niemand dat toen in. Zo hoort het ook. En na zijn dood werd Van Gogh een onuitputtelijke bron van nationale trots en windhandel voor veilingmeesters, boekverkopers, museumdirecteuren en sinds kort prullariafabrikanten.
Hij is niet de enige, natuurlijk. Veel musea gewijd aan grote dooie kunstenaars, van Picasso tot Goya, zijn de afgelopen tijd ten onder gegaan in de Maalstroom van het Toerisme. Het is zinloos om een zuur gezicht te trekken bij het aanbod in de museumshop. Dat soort musea zijn gewoon geen kunstmusea meer. Het zijn stippen in de toeristengids. En bij elke stip hoort een shop, vindt de toerist. En een kop koffie. Er is geen enkele reden om daarop neer te kijken, of om te proberen dat te corrigeren. Menige kathedraal kan blijven staan dankzij horden ongelovigen. Zo blijven die collecties bijeen dankzij horden toeristen met geen flauw benul van kunst. Zeur dus niet over die tas met zonnebloemen, wij allemaal hebben de kunst verlaagd tot dat niveau.