De eerste reactie van minister Ollongren op het voorstel van de Staatscommissie Remkes voor vernieuwing van onze democratie was veelzeggend: de D66-minister vond het tijd voor een ‘maatschappelijke discussie’. De belangrijkste aanbeveling van de staatscommissie is invoering van een bindend referendum en daarover wordt al decennia gediscussieerd. Deze debatten hebben ook geleid tot staatscommissies en zelfs tot wetsvoorstellen, die ook zijn aangenomen door de Tweede en Eerste Kamer. We hebben referenda georganiseerd, met een hoge opkomst en een heldere uitslag, maar ook met uitslagen die de meeste politieke partijen niet beviel. Waarna het referendum weer werd afgeschaft. Daarna kwam er opnieuw een staatscommissie en nu komt er weer een debat.
In al die jaren van discussie over het referendum is één ding echter veranderd, dat zijn de voor- en tegenstanders van dit democratische middel. Aanvankelijk was het referendum vooral een speeltje van mensen met een hoge opleiding, mondige burgers die zochten naar een manier om meer invloed uit te oefenen op de politieke besluitvorming. Voorstanders van het referendum waren dan ook vooral te vinden bij D66, GroenLinks en PvdA. Dat veranderde echter na het referendum over de Europese Grondwet in 2005 en zeker na het Oekraïne-referendum in 2016, toen de bevolking de Kamer terug floot en duidelijk werd dat de ‘volksvertegenwoordiging’ veel belangen vertegenwoordigde, maar niet die van de bevolking. Bij het referendum over de Sleepwet bleek dat opnieuw.
Het referendum dat ooit begon als een speeltje voor de elite bleek in de praktijk een machtig middel voor gewone mensen, op het moment dat de politici die zij in de Tweede Kamer hebben gekozen wetten aannemen die zij écht niet willen en belangen dienen die écht niet de hunne zijn. Dat is ook de analyse die de Staatscommissie Remkes maakte en waarom deze voorstelt om alsnog een bindend referendum in te voeren. Het referendum als een middel voor gewone mensen om meer grip te krijgen op de politiek, meer betrokken te raken bij de besluiten en hopelijk wat meer vertrouwen te krijgen in onze democratie. De commissie doet ook voorstellen voor het aantal handtekeningen dat moet worden opgehaald en het minimum aantal mensen dat zou moeten deelnemen.
Een bindend referendum, waarin burgers de politiek kunnen corrigeren, vraagt verandering van de Grondwet en dat duurt lang, omdat na verkiezingen het wetsvoorstel opnieuw door de Tweede en Eerste Kamer moet worden behandeld. Dit betekent dat een eerste behandeling van de wet door de Tweede en Eerste Kamer vóór de verkiezingen moet plaatsvinden. Die tijd is zo voorbij, zeker als we eerst nog eens moeten wachten op de ‘maatschappelijke discussie’ van minister Ollongren. Bovendien hebben D66, GroenLinks en PvdA eerder al zo’n wet gemaakt, maar bleken deze partijen niet meer bereid om hun eigen wet te verdedigen, waarna ik het voorstel maar zélf bij de Tweede Kamer heb ingediend, waar de wet dankzij D66, GroenLinks en PvdA werd verworpen.
De discussie is gevoerd, de staatscommissie heeft gesproken en de wet is al lang gemaakt. Ik zal daarom zo snel mogelijk de wet opnieuw indienen. Dan kunnen de Tweede en Eerste Kamer de wet snel behandelen en kan na de volgende verkiezingen de Grondwet worden veranderd. De volksvertegenwoordiging kan het zich niet veroorloven om de bevolking van zich te vervreemden en de stem van de mensen naast zich neer te leggen.
Ronald van Raak schreef eerder over de lange discussie over het referendum.