Nog geen jaar na het intrekken van de referendumwet staat het ‘correctief bindend referendum’ op de politieke agenda. SP-kamerlid Ronald van Raak diende deze week een wetsvoorstel in. Dezelfde dag belegde zijn partij een symposium over ‘de crisis van de democratie’ waar onderzoekers Josse de Voogd en André Krouwel de grootste groep kiesgerechtigden van ons land in kaart brachten: de niet-stemmers.
Wanneer in mei de Provinciale Staten, en daarmee de Eerste Kamer worden gekozen, zal naar alle waarschijnlijkheid meer dan vijftig procent van de kiesgerechtigden niet op komen dagen bij de stembus. Hetzelfde geldt voor de Europese Verkiezingen en de gemeenteraadsverkiezingen. Belangrijke democratische organen worden door een minderheid gekozen. Van Raak is van mening dat een bindend correctief referendum de burger meer bij de politiek kan betrekken. Wellicht is de zorg om de democratie niet zijn enige drijfveer. Electoraal geograaf Josse de Voogd berekende dat de meer radicale partijen, met name SP en PVV, electoraal winst kunnen boeken als er meer mensen zouden gaan stemmen.
Maar wie is die niet-stemmer? Onderzoeker Ruud Kuin benoemt een paradox in de modernisering van de Nederlandse politiek. De roerige jaren zestig werden alom beschouwd als een democratiseringsgolf. Ontzuiling, doorbraak, inspraak en medezeggenschap waren de kernwoorden. “Vijftig jaar later moeten we constateren dat nog slechts een beperkte groep zich ermee bemoeit. Vooral de laagopgeleiden geloven er niet meer in. En dat heeft alles te maken met de geringe invloed die mensen via inspraak en medezeggenschap hebben op belangrijke kwesties.”
Uit: Analyse opkomst en geografie, Jesse de Voogd.
In verreweg de meeste ondernemingen en organisaties worden geen verkiezingen gehouden voor de Ondernemingsraad (OR). Vaak zijn er eenvoudigweg geen mensen te vinden die zich kandidaat willen stellen. Je zou je dus af kunnen vragen of de burger wel meer inspraak wil en of een referendum niet op dezelfde scepsis ten aanzien van de politiek zal stuiten.
Van Raak is daar niet bang voor: “In de jaren 70 was het een speeltje van de elite en een instrument van een ‘mondige voorhoede’, vandaag is het een machtsmiddel dat de burger kan inzetten tegen die elite.” Van Raak lijkt hierin de staatscommissie van Johan Remkes aan zijn zijde te hebben. De kamer heeft met het rapport Lage drempels, hoge dijken een “stevige tik op de vingers” gekregen, vindt Van Raak: “De coalitiepartijen hebben het referendum geschrapt omdat dit in strijd zou zijn met de representatieve democratie. De commissie Remkes zegt precies het tegenovergestelde. Dat is nogal wat!”
De sprekers zoeken ieder met hun eigen onderzoek en politieke analyses naar de nieuwe breuklijnen in het politieke landschap. Volgens van Raak staan de kiezers tegenover de gekozenen: “De referenda die tot nu toe gehouden zijn, laten zien dat de democratie niet representatief is en daarom is het referendum een pijnlijk dossier voor de politieke klasse.”
André Krouwel spreekt over de ‘squeezed middle’. De onvrede zit niet alleen meer bij de onderklasse, maar inmiddels ook bij grote delen van de middenklasse. “Kijk niet alleen naar de gele hesjes die daadwerkelijk de straat opgaan, maar ook naar de meer dan vijftig procent van de Franse burgers die de demonstranten steunen.”
De nieuwe breuklijnen laten ook niet veel heel van de traditionele links-rechts tegenstelling. Krouwel spreekt van een “Oost-Europeanisering van de politiek. De kiezer die vroeger links stemde, wordt conservatiever; vindt nationale identiteit belangrijk en is tegen immigratie. Tegelijk zie je op rechts dat de groene agenda wordt overgenomen, men enthousiast is over de EU en kosmopolitisch denkt.” In verschillende West-Europese landen is deze omslag gaande en opnieuw is Frankrijk illustratief: “Front National is de partij van de gewone man geworden, links loopt weg met het liberalisme van Macron.”
Het referendum is niet het paardenmiddel dat al deze breuklijnen zal herstellen. Volgens Josse de Voogd zijn er ook mechanismes aan het werk in de democratie en de samenleving die niet direct met de stembus zijn te corrigeren. Volksvertegenwoordigers worden democratisch gekozen, maar met wie gaan ze vervolgens in gesprek? In onderhandelingen zijn dat allerlei maatschappelijke organisaties en lobbyclubs die vaak een verlengstuk zijn van de politieke partijen. “Er is dan al een proces van voorsortering geweest. In de werkgeversorganisaties zal het VVD geluid domineren, in de milieubeweging dat van GroenLinks.”
Het is volgens De Voogd te gemakkelijk om te zeggen dat de niet-stemmer gewoon niet geïnteresseerd is in de politiek: “Opleidingsniveau speelt een belangrijke rol in dit voorsorteringsproces. Als je tot de beter opgeleide, hogere middenklasse behoort, heb je toegang tot die netwerken, maar veel mensen uit de onder- en lagere middenklasse zijn hier eigenlijk van uitgesloten.”
Volgens De Voogd kleven er evidente nadelen aan het referendum. “Je kunt tot allerlei tegenstrijdige resultaten komen: lagere belastingen én hogere uitkeringen. Maar het kan ook een waardevolle corrigerende werking hebben wanneer politiek beleid te ver uit het lood is geslagen ten opzichte van de bevolking. Neem de verengelsing op de universiteiten. De politiek staat onder druk van machtige lobbygroepen die voor zijn en weifelt in haar aanpak. Houd je er een referendum over dan is het gewoon over en uit met dat Engels.” En dan is er nog een bijkomend voordeel voor de electoraal geograaf: “Referenda leveren prachtige kaarten op die scheidslijnen, die dwars door partijen heen gaan, treffend blootleggen.”