‘[Næss] reminds us again and again that these are desperate times, with the human species at the end of its tether.’
Ik durf eigenlijk niet te schrijven dat ik net als vorig jaar weer naar Bergen in Noorwegen ben gevlogen, voor een gastcollege voor 23 studenten over ethiek van duurzame ontwikkeling nog wel. Daarnaast gaf ik een lezing voor de Noorse humanisten, waar zo’n 15 mensen kwamen opdagen. Het was dus grotendeels vakantie en we waren samen. Maar toch: die twee voordrachten kunnen moeilijk een rechtvaardiging zijn om in het vliegtuig te stappen. Alleen wanneer mijn optreden bijdraagt aan een transitie naar veganisme valt er iets voor te zeggen, maar dat zou wel erg naïef zijn. Waarom deed ik het dan toch? Vorig jaar was ik er ook, voor hetzelfde college voor de cursus science, ethics and society voor promovendi van de universiteit Bergen. Ik voelde me meteen thuis in deze stad en daarom was het leuk dat Annemarieke deze keer mee kon. De stad heeft het karakter van een dorp. Er zijn oude houten huizen, smalle straatjes, en de ligging is fantastisch: aan de baai en omringd door zeven steile beboste bergen. Een goede infrastructuur. De snelweg is weggewerkt onder de berg. Er is een tramlijn naar het vliegveld.
Bij de humanisten leerden we over de Noorse belijdenisceremonie. In het protestantisme is dat een belangrijke rite de passage die groots wordt gevierd. De humanisten springen hierop in en bieden een spiegelceremonie aan. Het christelijke gebruik wordt gekopieerd maar voorzien van een nieuwe inhoud. De jongeren van rond de 15 jaar krijgen een paar avonden humanistische catechisatie en dan is er een ceremonie met een certificaat en thuis feest met cadeaus. Dat laatste is niet onbelangrijk want het verklaart waarom pubers in de avond vrijwillig in een klaslokaaltje gaan zitten. De vraag is: moet je een onzinnig religieus ritueel een seculiere variant geven? Dat ligt aan de beoordeling van de vraag hoe zinnig een dergelijk gemeenschappelijk ritueel is. Belijdenis is een min of meer bewuste keuze – voor de levensbeschouwing van de ouders. Het gaat in feite om een schijnkeuze.
Sveinung en Grete van de Bergense humanisten hadden ons uitgenodigd om voorafgaand aan de humanismelezing te gaan eten. We meldden ons bij Horn of Africa waar we op gouden tronen de enige gasten waren. De ober, in een prachtig kleurrijk shirt, bleek uit Rotterdam te komen en woonde nu vijf jaar in Bergen. We aten zo’n pannenkoek met groenten die je met je handen moet eten. Door de regen liepen we naar het humanistenhoofdkwartier. Geen prominente kerk, maar een verdieping in een kantoorgebouw. Er waren weinig mensen, dus ik stelde voor om in een kring te gaan zitten. Ik legde ecohumanisme uit aan de hand van legoblokken: elk blok is een aspect of module van het bouwwerk van ecohumanisme.
Bij de module scepticisme kwam er protest. Een vrouw uit Canada was het niet eens met mijn afwijzing van alternatieve geneeswijzen en wees op acupunctuur. Ik stelde dat er geen goed bewijs is dat het werkt. Zij stelde dat er wel degelijk bewijs is en dat er nog debat over is. Moedeloos word ik hiervan. Ze bleef er maar over doorgaan. Ik stelde: er zijn geen goede argumenten voor acupunctuur. Zij riposteerde, heel gevat: ‘maar wat zijn goede argumenten en wie bepaalt wat goede argumenten zijn?’ Ik had hier niet zo snel een goed antwoord op, maar in plaats van een algemene beschouwing over wat goede argumenten zijn gaat het in het geval van accupunctuur over of het werkt. En dat is wel degelijk onderzocht en het blijkt dat er geen harde resultaten zijn die uitwijzen dat het werkt, zoals bij andere medische ingrepen wel het geval is. Dat is waar het uiteindelijk om gaat. Dat de energiebanen waar de qi door zou stromen nooit op enige wijze zijn aangetoond is nog tot daaraantoe, als het maar werkt. En daarvoor is er alleen anekdotisch bewijs en dat is ondeugdelijk.
Het is een goede vraag: wat is een goed argument? Het is eigenlijk een andere vraag die erachter ligt: wat is rationaliteit? Het in Frage stellen van rationaliteit is onmogelijk: immers als je een rationeel antwoord geeft om aan te geven waarom rationaliteit belangrijk is, bevestigt het zichzelf. Een rationeel argument dient aan verschillende kernmerken te voldoen. Er is vast meer onderzoek over gedaan, maar ik roep er een paar voor de vuist weg. Ten eerste, het moet gesteld zijn in begrijpelijke taal met heldere begrippen. Als een argument vaag is of vage begrippen omvat dan leidt het nergens toe. Dat is als bouwen op moerasgrond: het geeft geen steun. Dat leidt tot het verwante tweede vereiste: het moet in principe aan iedereen uitlegbaar zijn. Voor het ene argument gaat dat makkelijker dan voor het andere, maar het gaat om het principe. In principe moet iedereen het argument snappen – niet alleen kunnen reproduceren, maar ook snappen. Ten derde moeten goede argumenten logisch zijn: de conclusie moet volgen uit de premissen en er mag geen inconsistentie zijn. Ten vierde, indien het gaat om empirische claims, dient er empirisch bewijs te zijn dat reproduceerbaar is of openbaar toegankelijk zodat het bewijsmateriaal onderzocht kan worden. Ten vijfde dienen rationele argumenten open te staan voor kritiek en deze kritiek te doorstaan. Alleen wanneer het kritiek doorstaat, is het een goed argument.
Een ander punt van verschil van mening bleek euthanasie te zijn. Hoewel Noorwegen progressief lijkt, is er een verbod op euthanasie. Vreemd genoeg is hierover onder de Noorse humanisten geen consensus. Volgens mij is in Nederland euthanasie onder humanisten geen issue. Ideologisch gezien is het vreemd om als humanist, staand voor zelfbeschikking, tegen euthanasie te zijn. Arne Næss (spreek uit: Nes) is een stuk progressiever, hij stelt:
”From that time, I viewed suicide as a very natural thing that many people could commit for good reasons. […] Under certain circumstances, it is so awful that suicide should not be discouraged. I am talking about cases where someone has been suffering a long time and it’s quite clear that they would prefer to stop living.” (p. 38)
De bekendste Noorse filosoof van het moment is ongetwijfeld Jostein Gaarder, auteur van de everseller De wereld van Sofie – collega zeg maar, want de Nederlandse vertaling wordt uitgegeven door Houtekiet waar ook mijn vooralsnog never sellers worden uitgegeven. Gaarder (1952) studeerde filosofie aan de Universiteit van Oslo, misschien nog wel bij Arne Næss, en gaf toen zo’n 10 jaar les in filosofie in Bergen toen hij in 1991 De wereld van Sofie publiceerde wat hem wereldberoemd maakte. Gaarder is wars van religie en bijgeloof:
”If you believed in Christianity or Islam it was called ‘faith’, but if you believed in astrology or Friday the thirteenth it was Superstition!”
In Bergen wonen redelijk wat zichtbare buitenlanders, inclusief moslims. Naar om te zien zijn de Roma-bedelaars die middeleeuws op hun knieën in de kou zitten. Verdomd koud. Ik vind het ontstellend naar dat mensen zo in hun onderhoud moeten voorzien. Hoe kan dat? Hoe is het zo gekomen? Wat is eraan te doen? Moet ik geven? Ik ben te schijterig om te geven. Ik vind mezelf naar. Toch voel ik me hier in Bergen, in Noorwegen, thuis. In Nederland mis ik de natuur. Het is jammer dat de Noorse rijkdom berust op uitbuiting van de Aarde. In 100 jaar zijn de Noren van straatarm een van de rijkste landen ter wereld geworden – dankzij het uitbuiten van de natuurlijke hulpbronnen. Ik voel steeds negativiteit aan mij trekken. Ik wil onbevangen zijn. Gewoon de wereld zien en niet die immorele onderlaag. Of toch wel? Cees Nooteboom reist mee. En ik bedenk wat hij zou schrijven. Hij kan zich laven aan de Noorse keuken; aan vis en aan drank. Hij ziet kerken die ik probeer niet te zien.
In de haven – zo lazen we op een informatiebord – is een afvoerputje voor plastic en andere rommel. Het is een soort waterstofzuiger. Het water in de haven ziet er glashelder uit. In het centrum van de stad is ook hier de onvermijdelijke modernistische lelijkheid van de opgeblazen schoenendozenarchitectuur aangeland. Eyesore-architectuur. Vanaf de berg Fløyen gezien zou je als een architectuurdokter die lelijkheid eruit willen snijden. Het UNESCO-werelderfgoed stadsaanzicht Bryggen met de schattige gekleurde huisjes is weliswaar leuk, maar ontdaan van de echtheid. Het is duidelijk dat dit er is voor de toeristen. Het leven is eruit (en zo is het nooit goed). De natuur komt hier nog tot aan de stad, in de vorm van bergen, de zee, de bossen, de leegte. Het is een oude stad met idyllische architectuur. De jaren 60-70-80 gedrochten, de beton-glas hoogbouw, die ertussen staat, maken mij oprecht boos. Ik probeer de geesten te begrijpen die dit hebben ontworpen en degenen die er opdracht toe of toestemming voor gegeven hebben. Zijn er mensen die dit echt mooi vonden of zijn ze allemaal in de ban van Le Corbusier? Momenteel is de blokkendoosfase wel weer over, maar nog steeds zijn de meeste nieuwe gebouwen niet mooi.
UNESCO-werelderfgoed stadsaanzicht Bryggen met schattige gekleurde huisjes, foto Floris van den Berg
Laatst in Amsterdam riep Annemarieke uit ‘wat is het toch een prachtig gebouw!’ – over het Rijksmuseum. Zoiets zal niemand zeggen over het Van Goghmuseum, ook niet over die oesteruitbouw of van de badkuip van het Stedelijk. Architecten zouden schoonheid, venustas, hoog in het vaandel moeten hebben. De critici die met dedain spreken over neostijlen mogen van mij best een toontje lager zingen! Ik woon nog liever in de Efteling dan een in alle architectuurhandboeken geprezen woonkazerne van Le Corbusier of diens talloze epigonen, zoals de gruwelijk mislukte Bijlmer. Architecten moeten gebouwen ontwerpen, niet woonwijken of steden. Bergen is nog redelijk intact gebleven. De auto is flink verdreven uit het centrum. De lelijkheid botst en eist meer dan wellicht nodig mijn aandacht op. Omdat ik het niet begrijp. Ook staan er in de stad verdomd weinig bomen, wel veel op de bergen rondom. Idee voor criterium voor architectuur: zou je het restaureren als het door brand verwoest zou worden? Of – geleend van Roger Scruton – kun je het gebouw een andere functie geven? De functie van een gebouw is tijdelijk, het uiterlijk en de vorm zijn tijdloos.
Mijn gastcollege is in een lelijk zaaltje, zoals onontkoombaar lijkt bij modern onderwijs. Het voldoet weliswaar aan alle vereisten, maar de leslokaal-architectuur ontbeert inspiratie en schoonheid. De moed zinkt me al in de schoenen als ik zo’n honk binnentreed. De PhD’s zonder filosofie-achtergrond of zelfs maar elementaire kennis van filosofie grossieren in platitudes waarvan zijzelf ongetwijfeld menen dat het spitsvondigheden zijn waarmee zij hun kritische denkvermogens etaleren.
“Kannibalisme is slecht want als soorten zichzelf opeten is er risico op parasieten. We moeten baby’s niet op de barbecue leggen want in tegenstelling tot varkens hebben zij een potentie tot rationele ontwikkeling. Vlees eten is natuurlijk, kijk maar naar de tijger. Sojabonen hebben een grote impact, net als de avocado’s die vegans opeten. Noorwegen kan zich niet bedruipen met plantaardige landbouw alleen. En al die mensen die geen werk meer hebben als we overstappen op een plantaardig dieet? Maar het zou al zoveel beter zijn als mensen een kip in hun eigen achtertuin zouden hebben. Wat is er dan tegen jagen? Mensen gaan nooit zo maar hun gedrag veranderen…”
Veganisme komt bijna niet voor in Noorwegen. Vis en vlees horen bij de Noorse nationale identiteit. Het zijn en blijven Vikingen. Er schijnt hier walvisvlees op het menu te staan. Dennis Meadows, een van de auteurs van het Rapport van de Club van Rome The Limits to Growth, zegt dat ouders graag willen dat hun kind groeit tot een bepaalde lengte, maar niet groter en dat kinderen zich dan juist geestelijk verder moeten ontwikkelen. Hij contrasteert fysieke groei met mentale ontwikkeling. Oneindige fysieke groei zou een ramp zijn, terwijl er aan ontwikkeling geen plafond zit.
Jeroen vertelde een anekdote over Arne Næss. Næss geeft in Oslo college in een hoog gebouw. Hij draait de deur van het lokaal op slot, gooit de sleutel door het open raam naar buiten en klimt er zelf achteraan de studenten verbouwereerd achterlatend. Naess was hoe meer ik over hem leer een excentriekeling, een kijin zoals dat in Japan werd genoemd. Een moderne Diogenes. Een gekke zenmeester die wandelde op het randje van het betamelijke. Hij was een groot denker en doener, maar toch ook onverantwoordelijk, egocentrisch en raar. Ik wacht tot er een goede biografie over hem verschijnt. Ik zou hem graag beter bestuderen. Het zou me leuk lijken in Bergen mijn cursus Environmental Ethics and Sustainable Development (verkort) te geven en me verder te verdiepen in Naess en deep ecology. Geen van de PhD studenten bleek de bekendste filosoof van Noorwegen en grondlegger van de deep ecology beweging te kennen.
Bovenop berg Fløyen, waar ik met het treintje tegenop was geklommen, heb ik een prachtig uitzicht over de stad. Een dik pak sneeuw daar. Ik ben door het bos in de schemer naar beneden gelopen. Ik vroeg me af hoe de Noren dat toch doen. Ik gleed steeds weg. Het geheim bleek de krabbetjes onder de schoenen. Het is blijkbaar een sport om de berg op en af te lopen, want ik kwam veel Noren tegen. Denkend aan het college vat ik samen: gemiddeld zijn de studenten – en toehoorders in het algemeen – behoorlijk defaitistisch: ze kunnen niets doen, want er is populatiegroei, want Noorwegen kan niet zonder dierindustrie en visserij, want we hebben het altijd al gedaan, want het systeem kan toch niet gewijzigd worden, want et cetera. Zij zijn presentistisch, speciësistisch en vinden veganisme extreem. Ze vinden zichzelf duurzaam en ze zien hoop in de duurzaamheidsmaatregelen als windmolens en zonnepanelen. Ze zitten in het shallow ecology paradigma van de technofix. Ze zijn despoten of eventueel verlichte despoten, ecomodernisten die vertrouwen op en heilig geloven in de redding door toekomstige technologie. Ik zoek op wat de ecologische voetafdruk van Noorwegen is. Ik vind dat volgens het Living Planet Report van het WNF in 2012 het landgebruik van de gemiddelde Noor 4,74 hectare is, Nederland staat zelfs op 6,31 hectare. Als je beseft dat de beschikbare hoeveelheid land per persoon, het Eerlijk Aarde Aandeel, 1,8 hectare is, dan is duidelijk dat Noorwegen en Nederland roofbouw plegen. Het wereldgemiddelde is 2,7 hectare per persoon en dat betekent dat de manier waarop wij als mensheid gemiddeld leven, niet duurzaam is. Dat is wat ik bedoel te zeggen in mijn lezingen en colleges, namelijk dat duurzame ontwikkeling een mythe is. Net zoals een eenhoorn die ik als afbeelding gebruik om de aandacht te trekken van toehoorders. Duurzaamheid betekent dat mondiaal de voetafdruk niet groter is dan 1,8 hectare. Landen als Togo, Filipijnen, Tadzjikistan, Jemen, India zijn duurzamer qua land dan de zogenaamde ontwikkelde landen, omdat de gemiddelde voetafdruk van die landen onder de 1,8 hectare ligt. Oost-Timor en Haïti hebben de kleinste ecologische voetafdruk en zijn daarmee de facto de meest duurzame landen ter wereld.
Floris van (op) den Berg, foto vermoedelijk Annemarieke Otten
Ik zit in het koffietentje Kaf in Bryggen in een van de houten huizen aan de haven. We zijn met de Fløibanen naar boven gegaan en door het groene bos terug gewandeld, omringd door naaldbomen, mos en rotsen grijsgroenglanzend. Ik voel me hier thuis. Volgens mij schreef ik dat de vorige keer, een jaar geleden, ook. Scherpe lucht. De steile rotshellingen zorgen ervoor dat er nog bos is en dat niet alles is bebouwd. We zitten in het Hotel Park waar ik eerder was. Ik doe nu alles nog een keer, maar dan samen. Grootse en weidse uitzichten. Bergen, bos, zee. De natuur heeft hier een plaats. Hier voel je je tussen de natuur. Ik lees in Is it painful to think? (1993) een dialoog tussen Arne Næss (1912-2009), die in Bergen is opgegroeid, en zijn Amerikaanse student David Rothenberg. Næss had zijn leerschool bij de logisch positivisten in Wenen, met Moritz Schlick, Rudolf Carnap, Friedrich Waismann en Herbert Feigl. Maar de autoriteit van Wittgenstein sprak hem niet aan.
Haven van Bergen, foto Floris van den Berg
Muziek van Jack Johnson op de achtergrond. Leuk om met jou te zijn. Voor vertrek nog een berg werk verzet. Een lijst met ideeën voor boeken: Finissage, Engelse versie van Groen liberalisme, Leren filosoferen. Perspectieven op filosofie en Education for a better world. Maar dan die angst. Elke dag voortekenen van het naderende onheil: ik lees in dat krant dat Rusland op ongekend grote schaal steenkool gaat stoken wat leidt tot CO2 uitstoot en meer klimaatverandering. Het is cynisch maar waar: de dure energie- en milieumaatregelen in Nederland zetten mondiaal geen zoden aan de dijk. Het is als het proberen te dichten van een minuscuul gaatje in de bodem van het schip terwijl aan de andere kant een gat ter grootte van een skippybal wordt gemaakt.
Gelukkig vergeet ik het vaak, die angst. Het is de Angst zoals afgebeeld in het ijzingwekkende schilderij ‘De schreeuw’ van de Noorse schilder Edvard Munch. Het lukt me dikwijls om de Angst te vergeten. Ik maak zelfs plannen. Ik heb hoop en plannen voor nog een flink stuk leven dat voor mij ligt. Maar het gaat niet om mij, maar om het voorkoombare leed. De vraag is: hoe kan ik mij het meest effectief inzetten? Het valt me op hoe weinig zorgen mensen zich maken. Zelfs op het Copernicus Instituut voor Duurzame Ontwikkeling is alles pais en vree. Maken mensen zich druk over beursaanvragen en paperpublicaties. De angst leeft niet. Dat veel van die publicaties laten zien hoe erg het is gesteld en dat de maatregelen niet helpen dringt blijkbaar niet door.
Nu weer bij de Starbucks. Ik was er dus vorig jaar ook. Ook toen zat ik hier te schrijven. Toen alleen. Nu samen. Nu ontspannener. Minder alert, voel ik me nog meer thuis. Een grote stenen mok met koffie. Het is hier goed toeven. In deze tijd, op deze plek, in deze situatie, in mijn lichaam, in mijn geest, met jou. Voor het theater, vlak voor het logge standbeeld van Ibsen, lopen oude tramrails dood in het asfalt. Dat overblijfsel is als een monument voor de nabije toekomst die een doodlopende weg is. Ondertussen vlieg ik hier naartoe. Om dat college te geven over ethiek van duurzame ontwikkeling. Wrang, hypocriet, tegenstrijdig, complex, slap, stom? Tegelijkertijd geniet ik genadeloos en ben ik onbeschaamd gelukkig. We wandelen door de stad met de steile straatjes, de minihuizen, schots en scheef in wit of kleur. Het oude centrum roept een Efteling-gevoel op. En dat bedoel ik niet eens negatief. Het heeft en is hier alles wat mensen mooi vinden en architecten haten: onoverzichtelijk, rommelig, moeilijk bereikbaar met auto en zelfs fiets, geen centrale planning, onhandig, klein, gezellig, menselijke maat. Toch is er wat gebeurd in Bergen. Alsof Noorwegen even een satellietstaat van de CCCP was. Oogverblindend lelijke betonbouw staat als litteken in het pittoreske stadsdorp.
Foto Floris van den Berg
Aan de ene kant heb ik plannen, aspiraties en ambities, aan de andere kant houd ik mijn hart vast: hoe lang duurt het nog voor het systeem in elkaar stort? De informatie over de ecocrisis komt via de mainstream media binnen, maar de boodschap komt niet aan. We spelen de tragedy of the commons helemaal uit, zelfs al heeft Elinor Ostrom met haar boek Governing the Commons de Nobelprijs voor economie gewonnen met haar onderzoek naar het duurzaam beheer van common pool resources.
We zijn rond in Bergen. Weer in hetzelfde koffietentje Kaf in Bryggen. Er zitten boeddhistische monniken aan het tafeltje naast ons. De onderlinge hiërarchie is duidelijk zichtbaar. De in lappen gewikkelde meester wordt op z’n wenken bediend. De deshi (hulpje) haalt de bestelling en zit aan het tafeltje ernaast.
Weer ben ik net als vorig jaar in het zaaltje met PhD’s. Als Groundhog Day beleef ik dezelfde dag nog een keer maar dan net iets anders. Ik gaf interactief college, werkend naar groen liberalisme. Het ging moeizaam. Veel desinteresse, leek me. Wel applaus. Als rechtvaardiging voor mijn vlucht is zo’n zaaltje niet goed te praten. Ook niet met het volgende zaaltje vanavond erbij opgeteld.
Vanochtend yoga in de hotelkamer. In de grote spiegel kon ik mijn balancing poses corrigeren. Ondertussen heeft Willem mijn zeemeerminnenessay geplaatst op TPO, ontving ik de playlist van de opnames van mijn zeven kennisclips, sturen studenten hun honours-portfolios en zijn er twee boze en onbeleefde studenten die ik beleefd antwoord en help – hopelijk – om hun boosheid en teleurstelling (over lage cijfers en de cursus) in meer constructieve richting te buigen.
Jeroen van der Sluijs die mij uitgenodigd had, vertelt dat de Noren alle binnenlandse vluchten elektrisch willen maken. Dat zal een negatieve impact hebben op lithiumwinning en -afval. Zo lijkt het ene probleem voor het andere te worden ingeruild. En Rusland bouwt ondertussen honderden nieuwe kolencentrales. Jeroen is een van de weinige bevlogen en bezorgde milieuwetenschappers die ik ken. Hij is vegetariër en heeft geen auto en hij spreekt zich uit over het gevaar van klimaatverandering en, waar hij zelf onderzoek naar heeft verricht, bijensterfte veroorzaakt door overmatig gebruik van landbouwchemicaliën in de intensieve landbouw. Hij is hoogleraar in Bergen en heeft nog een deeltijdaanstelling bij het Copernicus Instituut. Hij is zeer goed in het wetenschappelijke spel van publiceren, promovendi begeleiden en, vooral, beurzen aanvragen. Ook spreekt en publiceert hij voor een breed publiek. Hij is een voorbeeld van de geëngageerde wetenschapper.
Het hotel is gevestigd in een monumentale witte 19de-eeuwse villa met een dependance in een eveneens witte kleinere villa aan de andere kant van de straat, waar wij verblijven. Het hotel is binnen gedecoreerd met boerengereedschappen en werktuigen, voornamelijk van hout. Ik herken een karnkan, maar daar houdt het wel zo’n beetje op. Ik ben al blij dat ik ze kan herkennen als boerengereedschap. Ondenkbaar dat deze voorwerpen hier zouden staan toen de villa door een rijke 19de-eeuwse familie bewoond werd. Nu zijn de rijken eruit en zijn de burgers – zoals wij – er ingetrokken. Zullen voorwerpen uit de intensieve veehouderij ooit in hotels liggen en dat dat bij mensen dan een nostalgisch gevoel oproept?
Op de berg Ulriken, de hoogste van de zeven bergen die Bergen omringen, was niemand, behalve de jongen die bovenaan de kabelspoorweg stond en tegelijk de winkel en kiosk bemenste. We konden er koffie uit een automaat krijgen. Niemand buiten. Alleen mist. Er lagen nog eilandjes van sneeuw. De stad was verdwenen. Het plan om de 15 kilometer door de bergen naar Fløyen te lopen moesten we opgeven. We hebben de stilte en ruige rust opgesnoven.
Toch een flink stuk lopen van en naar de kabelspoorweg. Terug over een uitgestrekte groene begraafplaats. Rond het meer bij de haven gelopen. Næss loopt in mijn gedachten mee. Onderweg vrolijke en kunstige graffiti. Twee delen Kode Art Museum gedaan. Munch. Astrup. Noorse landschapschilders. Mooie vergezichten en lieflijke huizen. Jij was enthousiast over de werken van Harriet Backer. De schilderijen stralen niet de hardheid van het leven in de winter en regen uit. In villa Kode 1 stuitten we op W.H. Singer en zijn vrouw. Singer, de schilder en de man achter het Singer museum in Laren. In Noorwegen hadden zij een zomervilla en atelier. Een deel van de eclectische kunstcollectie met christelijke, Japanse en Chinese kunst stond hier in Bergen opgesteld. Druk, alles op elkaar gepakt maar toch ook smaakvol. Zelf schilderde hij verdienstelijke landschappen in impressionistische en zelfs pointillistische stijl.
Vrolijke en kunstige graffiti, foto Floris van den Berg
Het universiteitsmuseum is nog steeds gesloten wegens verbouwing. Er is niet heel veel te doen en zo belanden we in het aquarium van Bergen. En ja: ik ben tegen aquaria! En dierentuinen en huisdieren! De nadruk in het aquarium waar geen hond was, lag op natuurbeheer. Veel aandacht voor plastic vervuiling en het belang van oceanen en tropische bossen. Enigszins tot mijn verbazing waren er ook aapjes, spinnen – die mijn arachnofobie aanwakkerden – en slangen. Buiten in het bassin twee zeehonden. Voor hen vond ik het het zieligst. Een kleine vis in een groot aquarium heeft waarschijnlijk weinig last van de gevangenschap. Maar de twee zeehonden in het kleine kale bassin overduidelijk wel. Vanaf de berg konden we de stalinistische toren van het aquarium zien en, en dat is de schok, op hemelsbreed enkele honderden meters afstand de reusachtige witte vierkanten vishel, de visafslag. Stel dat het een ‘apenafslag’ zou zijn waar miljoenen apen van hun ingewanden ontdaan in bakken met ijs zouden worden gedaan en vandaar uit over Noorwegen en de rest van de verwende wereld verspreid worden? Hoe kan het dat dit slachthuis, dit horrorhuis, daar gewoon kan staan en dat de lijken overal in de restaurants en winkels liggen? Ja, dat is een gevolg van carnisme. De mensen zijn zich niet bewust van de immoraliteit van het ontstellende onnodige leed dat zij zeewezens toebrengen. Waarom herkennen mensen dit leed niet? Een gevoel van walging overspoelt mij.
Het aquarium van Bergen, foto Floris van den Berg
Bij de koffiezaak Espresso in het centrum tegenover Galleriet hebben we in twee fauteuils voor het raam op de eerste verdieping gezeten. Het zit hier vol jongeren. We zijn net nogmaals met de kabelspoortrein Fløybanen op geweest en in het donker terug gewandeld. Jammer dat de tijd weer op is. Ik zit hier in mijn dagboek te schrijven met heimwee naar nu. We aten in een Chinees restaurant. Ik had groenten met gebakken rijst. Jij aubergine met zijdetofu in een pittige stoofpot. En een heerlijke koele grote fles Erdinger Alkoholfrei! Life is good!
Het uitzicht op de zee van licht vanaf de donkere berg tussen de donkere dennen door is adembenemend. En de foto daarvan ook. Er wordt veel de berg op en af gelopen en gerend, weer of geen weer. Er kwamen ons silhouetten tegemoet, wat gepaard ging met een vreemd schurend geluid. Het waren geen fietsers, maar wat dan wel? Het bleken twee Vikingen die ieder een autoband achter zich aan de berg op sleurden. De Bergenianen houden van sporten en bewegen. Het stimuleert ons om een tandje bij te zetten.
Uitzicht op de zee van licht, foto Floris van den Berg
We kijken uit op de reusachtige asfaltvlakte met groene, rode en oranje flikkerlampen. Ingewikkelde patronen van lijnen in verschillende kleuren. Veelal kleinere vliegtuigen. Vlak voor ons wordt een klein tweemotorig propellervliegtuig naar achter geduwd. Een paar minuten laten zien we het traag omhoog klimmen. Ik voel me loom, rustig, kalm, vredig, gelukkig, lui. Ik weet dat thuis weer van alles wacht qua werk en huishouden. Maar het is nog even weg. Ik zit met een gigantische koffiebeker met het groene logo van de dubbelstaartige zeemeermin voor me. Reizen is een heerlijke schemerzone in het bestaan. Ik zou dit lang kunnen volhouden. Ik val in herhaling. Ik bewonder reisschrijvers die hun ervaringen literair vorm kunnen geven, Nooteboom voorop. Ik probeer met Nootebooms blik te kijken. Niet om te proberen hem na te doen, maar omdat zijn visie een cultuur-filosofisch-existentieel perspectief opent. De ervaringen worden gebruikt om een tapijt van indrukken te weven met geschiedenis, cultuur en persoonlijke emoties. Door te schrijven probeer ik te verdiepen. Ik moet mezelf eraan herinneren: dit is vrij schrijven. Alles mag. Ik mag wat ik wil. Ik hoef niet eens zinnen te schrijven. Ik mag vervalsen – zoals ik nu doe – ik mag rare wendingen maken. Ik mag van de hak op de tak springen. Ik mag zelfs in het Engels overgaan. Waarom ik dan toch zo braaf zinnen blijf maken is dat ik schrijf om gelezen te kunnen worden. René van Elst attendeert mij op een citaat van Paul Scheffer: “Niet alles wat mag is ook wenselijk.” Die lezer ben ik zelf en heel misschien, heel misschien, met heel veel geluk, ben jij het – lieve lezer! Jij bent nu hier met mij om 9.05 uur op de luchthaven Bergen en Annemarieke zit tegenover je. Als je opkijkt van het ronde tafeltje bij het grote raam zie je een grijs palet waar wit doorheen schijnt met horizontale lijnen. Jij hoort het ook. Dat Annemarieke zegt: ‘Zullen we gaan?’ En daar ga je.
Foto Floris van den Berg