Onlangs opende een lesbisch stel de hashtag #magikjekwakkiedan. Ze vragen daarmee aandacht voor het lot van lesbische koppels die mogelijk eind van het jaar geen vergoeding meer krijgen voor hun KID (Kunstmatige Inseminatie met Donorzaad). Dit alles terwijl dit in ieder geval wel zo zal zijn voor een heteropaar waarvan de man onvruchtbaar is. Daarmee is – volgens dit stel – sprake van ‘discriminatie’. Maar is deze kwalificatie hier wel op zijn plaats?
Allereerst is er alleen sprake van discriminatie als in gelijke gevallen geen gelijke behandeling volgt, om wat voor redenen dan ook (ras, sekse etcetera). Een zware eis, vooral op beleidsniveau, want in de praktijk van het bestuur moeten nu eenmaal categorieën en ‘cut off points’ vastgesteld worden, met alle resulterende verongelijktheid van dien. De numero 1 discriminator is dan ook de overheid. Maar ook tussen burgers onderling wordt voortdurend ‘gediscrimineerd’. Zo moeten artsen (bijvoorbeeld) voortdurend discrimineren nu de voorafkansen op ziekten mede bepaald worden door de groep waartoe patiënten behoren. Sinds kort wint zelfs het inzicht terrein dat de farmacotherapie eigenlijk verschil zou moeten maken tussen mannen en vrouwen nu beide categorieën farmacologisch relevante verschillen vertonen. De meest ultieme vorm van discriminatie is uiteraard het levensbeslissende onderscheid dat op het slagveld gemaakt wordt tussen ‘vriend’ en ‘vijand.’ Merkwaardigerwijs mag in de Westerse legers in datzelfde theater niet gediscrimineerd worden tussen de mannelijke en vrouwelijke combattanten. Dit is opzienbarend nu in de sport dit onderscheid uitdrukkelijk wél wordt gemaakt om een ongelijke strijd te voorkomen. Kennelijk neemt men in het Westen sport serieuzer dan oorlog.
Het onderscheid maken tussen het ene en het andere geval is uiteraard niet toevallig. Want discriminatie is een aspect van het Zijn. In onze existentiële ervaring, immers, is vrijwel niets gelijk. Sommige mensen zijn in opstand tegen dit Zijn. Zij vinden dat de ongelijkheid niet getolereerd mag worden en dat verschillen, ook natuurlijke, met alle geweld uit de wereld moeten verdwijnen. Zo mochten van de communisten geen klassenverschillen meer bestaan en de terreur die nodig was om deze uit de weg te ruimen heeft tientallen miljoenen mensen het leven gekost.
Terugkomend op de voorliggende casus het volgende:
De minister heeft in eerste instantie tegen de klagers gezegd dat er geen sprake is van discriminatie nu het ontbreken van een man geen medische indicatie is. De gedachte hierachter is als volgt: Is de man in een heterorelatie onvruchtbaar, dan is dit laatste een klassiek medisch probleem. Dit is het geval omdat de geneeskunde het van oudsher óók tot haar taak rekent normale maar disfunctionerende functies te assisteren. De belastingdienst staat zelfs toe de daaraan verbonden kosten als aftrekpost op te voeren.
Met de hier gegeven verklaring heeft de minister aanvankelijk volstaan. Inmiddels heeft hij zijn standpunt opgeschort nu hij onlangs besloten heeft lesbokoppels dit jaar voorlopig toch nog te vergoeden. Maar of zijn initiële argument t.z.t. zal standhouden is onzeker. Dit is het geval nu men onvruchtbare heterostellen net zo goed kan voorhouden dat leed en succes nu eenmaal ongelijk verdeeld zijn in deze wereld – zat mannen komen überhaupt niet eens aan een vrouw! Dat de minister aanvankelijk niet zwichtte voor de zaadvragende ogen van lesbiennes roept dus wel degelijk om een diepere verklaring. Daartoe het volgende: uit talloze onderzoeken – en uit de universele ervaring – blijkt dat het klassieke kerngezin de beste garantie is voor kinderrijkheid. Bovendien zal de investering van de man in de toekomst van de kinderen groter zijn wanneer deze worden opgevoed in een stabiel gezin met een moeder en vader. Al met al wordt op deze wijze het sociale kapitaal beter gediend met heterostellen in een stabiele relatie. Zijn de middelen beperkt (en dat zijn ze altijd), dan moeten er keuzen gemaakt worden. De middelen gaan dan naar de optie met de grootste ‘verwachte waarde,’ in casu: klassieke kerngezinnen. (Nota bene. De voorgaande redenering staat geheel buiten morele overwegingen, bijvoorbeeld dat alle kinderen een natuurlijk recht zouden hebben op een vader en moeder; het gaat hier louter om een besliskundige gedachtegang). De ultieme reden om heterostellen voorrang te geven is dus niet ‘toevallig,’ of opzettelijk ‘discriminatoir’ maar is uiteindelijk gelegen in het collectieve belang van de samenleving om te kunnen voortbestaan door het begunstigen van succesvolle, kinderrijke gezinnen. Met een geboortecijfer dramatisch ver onder het vervangingspercentage is dat momenteel een prioriteit te noemen, al was het alleen maar om economische reden. De minister zou deze redenering eind van het jaar tot de zijne kunnen maken.
Uiteraard kan in deze wereld iedere opinie van argumenten worden voorzien. Men moet dus niet vreemd opkijken wanneer de gelijkheidsapostelen beweren dat ‘ongelijk behandelen’ en ‘discrimineren’ niet hetzelfde zijn. Maar dat is net zoiets als beoordelen of iets opzet is of niet. Dat kan alleen uit iemands gedrag opgemaakt worden nu alleen een Almachtige de nieren van een mens kan proeven. Gewone stervelingen kunnen anderen alleen op hun uitvoeringshandelingen scoren, bijvoorbeeld op de waarneming dat iemand consistent gelijke gevallen gelijk beoordeelt; en ongelijke gevallen op geleide van de wet ‘value focused’ beslist. Maar dit alles betekent slechts dat ‘discriminatie’ een complex concept is. En dit brengt weer met zich mee dat de een de ander makkelijk van ‘discriminatie’ kan beschuldigen (of fascisme, of racisme, of antisemitisme, of homofobie, of vrouwenhaat etcetera etcetera). Kortom, en meer algemeen: het antidiscriminatie-artikel belemmert niet alleen gerechtvaardigd overheidsbeleid maar ook de vrijheid van meningsuiting.
Onderliggend aan deze hele kwestie is uiteraard een bepaalde opvatting over Rechtvaardigheid: het zou volgens de klagende lesbiennes niet gaan om gelijke kansen, maar om gelijke uitkomsten, anyway, anyhow, anywhere – zelfs tegen iedere zijnsrealiteit in.