Er werd de afgelopen jaren vaak wat lacherig gedaan als Thierry Baudet het over ‘het partijkartel’ had, maar het lachen is het kartel aan het vergaan. Als de drie ‘volkspartijen’ (CDA, PvdA, VVD) samen als ‘het kartel’ kunnen worden beschouwd – al dan niet samen met D66 – dan is het kartel de macht aan het kwijtraken. Nog zitten ze in alle haarvezels van de macht. Maar met een steeds verder wegkwijnende volksgunst kan dat moeilijk zo blijven.
Dat de kiezersgunst voor de Nederlandse machtspartijen niet meer vanzelfsprekend is, werd nooit eerder zo zichtbaar als bij de Statenverkiezingen van 20 maart 2019. De drie partijen die – in de een of andere constellatie – Nederland al minstens een eeuw regeren hebben in de Provinciale Staten bij lange na niet meer de meerderheid. Sterker nog: CDA, PvdA en VVD hebben samen nog niet eens 36 procent van de Statenzetels. Zelfs met D66 – dat de afgelopen halve eeuw ook vaak landelijk meeregeerde – er bij komt ‘het kartel’ niet verder dan ruim 43 procent van de Statenzetels.
Om een idee te geven van de totale erosie van de traditionele politieke macht: dertig jaar geleden hadden CDA, PvdA en VVD samen nog 81,5 procent van de stemmen bij de provinciale verkiezingen, met D66 er bij zelfs 88,2 procent. Een afspiegeling van de erosie wordt dit voorjaar ook zichtbaar in de Eerste Kamer: ook een minderheid voor het kartel. En daarmee is in de hele Staten-Generaal de absolute macht van het partijkartel getalsmatig gebroken. In de Tweede Kamer zijn CDA, PvdA en VVD samen immers al twee jaar verre in de minderheid.
Bij de Tweede Kamerverkiezingen van maart 2017 stemde ook maar 39,37 procent van de kiezers op een van de drie traditionele machtspartijen. Met D66 er bij was er toen voor de Tweede Kamer nog wel een kleine meerderheid aan kiezers voor ‘het kartel’ (51,6 procent).
De teloorgang van de zuilenpartijen CDA, PvdA en VVD (en eventueel D66) is spectaculair en lijkt onafwendbaar. Bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1986 stemde 85,27 procent van de kiezers nog op de grote drie. Dat is nu dus meer dan gehalveerd. En de daling gaat weliswaar met een slingerende beweging, maar de trend is helder.
Hoewel politicologen graag het jaar 1966 als het einde van de verzuiling betitelen, is het logischer die in 2019 te situeren. Het mag zo zijn dat in de jaren zestig de Nederlanders zich emancipeerden en zich losmaakten van de rode, katholieke en gereformeerde families (‘zuilen’), maar ondertussen bleven de zuilen vast verankerd in de instituties van politiek en polder.
Daar is zelfs in 2019 nog weinig aan veranderd. De drie klassieke regeringspartijen hebben met 111.000 leden (amper een derde van het totaal), een minderheid in de Tweede Kamer en een nog kleinere minderheid in de Eerste Kamer en de Provinciale Staten nog wel altijd alle machtsposities in Nederland in handen.
Of het nu gaat om het landsbestuur, om adviesorganen, publieke omroep, lagere overheden of lobbycratische posities: de grote drie van de voorgaande eeuw regeren – in de minderheid geraakt of niet – gewoon door. Tot de wal het schip keert, natuurlijk. Althans, dat zou je mogen aannemen.
Ga maar na. Zogenaamd hebben we in Nederland al een beetje een gekozen burgemeester, omdat de gemeenteraad betrokken wordt bij de voordracht. Toch heeft negen van de tien van de Nederlandse gemeenten een burgemeester van een van drie traditionele machtspartijen – terwijl die bijvoorbeeld nog geen vier van de tien Kamerzetels hebben.
Hoe dat kan? Er zijn veel verklaringen te verzinnen. Maar vast staat, dat de sturende hand van Den Haag en die van de Commissaris der Koning nooit ver weg is. Die sturende handen willen een kandidaat die niet van hun soort is graag even terzijde schuiven.
De commissarissen van de Koning maken uiteraard ook deel uit van het kartel. Vijf zijn er van het CDA, drie van de PvdA, twee van de VVD, een van D66 en ook de ChristenUnie – het jongste lid van de groep van zelfbenoemde ‘constructieve’ partijen – heeft er nu één.
Of neem de Raad van State, dat het hoogste adviescollege van het kabinet heet te zijn. De adviesafdeling van de Raad van State wordt traditioneel gevuld met oud-politici of ambtenaren met een politiek profiel. Op dit moment bijvoorbeeld met VVD’ers als Jan Franssen, Frank de Grave en Dick Sluimers en PvdA’ers als Ad Melkert, Ralph Pans en Nico Schrijver. Marijke Vos van GroenLinks en Thom de Graaf van D66 komen uit de Eerste Kamer – ook al een kort lijntje dat het goed doet in de kartelwereld.
Het voert te ver om het hele kartelbouwwerk in kaart te brengen, maar een aardig en wellicht veelzeggend voorbeeld van de voortgaande machtspositie van het partijkartel in de haarvaten van de samenleving is de aanwezigheid van leden van het kartel bij de publieke omroep. Dat is een interessante combi, omdat hier sprake is van wederzijdse afhankelijkheid.
De publieke omroep kan het immers niet stellen zonder het geld uit Den Haag en de Haagse politiek staat graag gunstig in het Hilversumse showlicht. Zo zijn de omroepen ook ontstaan: als de omroeppolitieke arm van de rode, katholieke, gereformeerde en liberale families.
Anno 2019 zie je aldus veel VVD’ers in de top van de omroep, want de VVD regeert het meest en heeft bovendien de premier, ook al is de VVD niet meer in alle opzichten de grootste, VVD’er Tjibbe Joustra is voorzitter van de overkoepelende NPO, oud-VVD-leider (en Klimaatberaadvoorzitter) Ed Nijpels voorzitter van AvroTros, oud-VVD-wethouder Eric van der Burg voorzitter van de NTR en oud-VVD-voorzitter Bas Eenhoorn voorzitter van WNL. Daar komen andere partijen niet overheen, al zijn de lijntjes tussen KRO-NCRV met CDA (maar ook met GroenLinks), de Vara met links in het algemeen en de EO met de ChristenUnie evident.
Maar niet alleen de omroep – het hele Nederlandse politiek geaffilieerde lobby-apparaat wordt vooral bevolkt door mensen van de traditionele politieke partijen. Die zijn te huur om door te dringen tot het voor leken nagenoeg ondoordringbare Haagse machtsblok.
Het gaat om voormalige fractiemedewerkers, die bijvoorbeeld een fraaie baan in de klimaatindustrie hebben opgedaan om hun bedrijf of technologie aan te prijzen op het Binnenhof. Het gaat om (voormalige) Kamerleden die betaald worden om hun collega’s te bewerken. Om ministers die terugkeren in de Eerste Kamer en van daaruit – of in ieder geval daarnaast – lobbywerk doen.
Zo zijn onze manieren in Nederland en mogelijk is dat al heel lang zo. Maar hoe lang kan dat op deze manier verder gaan, bevolkt langs inmiddels verkalkte lijnen? De volkspartijen hadden ooit de volksgunst en hebben op basis daarvan hun machtsposities kunnen opbouwen. Toen ze de macht eenmaal hadden, zijn ze de volksgunst gaandeweg als vanzelfsprekend gaan beschouwen. De gunst hoefde niet meer verdiend te worden, zo leek het. Dat was en is uiteraard een gruwelijk misverstand.
Het CDA liep al zware klappen op. Eerst in de jaren zestig en zeventig. Nog eens in 1994, 2010 en 2012. De PvdA kreeg klappen in 1994, 2002 en 2006 en zal de opdoffer van de Tweede Kamerverkiezingen van twee jaar geleden – ook naar eigen inschatting – mogelijk nooit meer te boven komen.
Van de Grote Drie wist de VVD zich tot dusver redelijk te handhaven, maar het is allerminst zeker dat dat zo blijft. VVD-wethouders pleiten er voor dat de VVD weer zijn eigen boodschap heeft, in plaats van de successievelijke regeerakkoorden van Rutte als VVD-boodschap te verspreiden. En zo niet? ‘Dan gaat het met ons net als met CDA en PvdA’.
Het kartel kraakt, zoveel mag duidelijk zijn. En hoe minder de bewoners van het kartel het beseffen, hoe sneller het voorbij kan zijn. Daarover een volgende keer.
Deze column verscheen eerder op Wynia’s Week.