Wie denkt dat het iets nieuws is dat plotseling overal spastische moraalridders opduiken, om om het minste of geringste “ho ho ho” te roepen en strepen in het zand te trekken, vanaf hun chesterfield de straat “Basta!” toe te bijten en in reactievelden onder spottende artikelen eindeloos te herhalen dat “we dit niet moeten willen met zijn allen,” heeft het helaas mis. Wie denkt dat ze ooit weggaan ook. Wil je dit niet meer, dan ligt enkel de weg van Slauerhoff nog open. Nederland is doordrenkt van moralisme. Nederland is moralisme. Zonder moralisme, was ons land er niet eens geweest.
Ons land is pas recentelijk een eenheidsstaat geworden. Kort na 1795 om precies te zijn, toen revolutionairen stadhouder Willem V de zee injoegen en de macht grepen. De Bataafse Republiek werd gesticht, met hulp van de Franse revolutionaire troepen. Onze eerste parlementaire democratie, een verlichte, moderne staat die een definitief einde maakte aan de kwijnende federale Republiek der Zeven Vereenigde Nederlanden, met zijn middeleeuwse staatsbestel en corporatieve machtstructuren. Vanaf nu was het uit met gilden, protectionisme en de particuliere belangen van konkelende magnaten. De Bataafse eenheidsstaat zou, gebroederlijk met Frankrijk, weer de weg terugvinden naar de gloriedagen van de Zeventiende eeuw.
Moderne staat
De Bataafse Republiek bracht algemeen kiesrecht (voor mannen, al hebben soms op lokaal niveau ook vrouwen gestemd) en legde twee grondwetten voor aan het volk, waarvan de tweede met grote meerderheid werd aangenomen. Sinds 1798 heeft Nederland dus een grondwet, door en voor het volk. De persvrijheid werd officieel vastgelegd, zonder controle op de overheid en zonder voldoende openbare informatie konden representanten van het volk niet worden gecontroleerd. De machten werden gescheiden en de basis werd gelegd voor algemeen onderwijs en een algemeen belastingstelsel op basis van inkomen en bezit.
Was de Bataafse Republiek niet de speelbal geweest in een krachtenveld waarin het geen vuist kon maken, heen en weer geslingerd tussen de oorlogen die Frankrijk voerde met Pruisen, Oostenrijk-Hongarije, Engeland en Rusland, dan hadden we wellicht nog altijd zo geheten. Helaas zitten we komend jaar alweer twee eeuwen opgezadeld met die familie genetische derivaten van het huis van Oranje, die ook dé reden vormen waarom de meeste Nederlanders denken dat het allemaal begon met Thorbecke, in 1848. De Oranjes zitten niet op oranjeloze hoofdstukken in het grote verhaal van onze geschiedenis te wachten. Maar dat is een ander verhaal.
VOC-mentaliteit
Een van de belangrijkste drijfveren die de revolutionairen ertoe had gebracht in opstand te komen, was de relatieve teloorgang van de eens zo machtige Republiek. Aan alle kanten ingehaald door Engeland, waren de verenigde gewesten al lang niet meer de grootste zeemacht, handelsmacht of de meest vrije staat in Europa. De belangrijkste oorzaak hiervoor werd echter niet gezocht in de simpele reden dat Engeland veel groter was en hiertegen zelfs door de kapitaalkrachtige Republiek uiteindelijk niet viel te concurreren. De stagnerenende macht van de Republiek werd met name geduid als een gevolg van het verlies van de morele suprematie.
De Nederlanders waren door hun rijkdom gezapig geworden, zo luidde het. Ze waren bevangen door een vroege Jan Saliegeest, waren hun VOC-mentaliteit kwijtgeraakt, ze trokken nergens meer een streep in het zand. Rijke stinkerds in de binnenring van Amsterdam bakten ze in de weekends bruin op hun buitenhuizen langs de Vecht, met het geld dat zij verdienden uit hun Britse investeringen, terwijl de havens leeg waren en de lakenindustrie was ingestort. Slechts een terugkeer naar deugdzaamheid zou het tij kunnen keren. Moralistische Spectators bekritiseerden de frivoliteit van de Nederlander, die zich slechts liet leiden door de Parijse mode. Burgerbewapening en excercitiegenootschappen werden opgericht, die moesten de weerbaarheid vergroten en mannelijkheid herstellen. Leesgenootschappen dienden om op de basis van verstand en redelijkheid het volk te verlichten en op te voeden tot goede burgers.
Zedekunde
In eerste aanleg was wat leidde tot de revolutie geen politiek gemotiveerde beweging, maar leidde de roep om veranderingen in zeden en mores logischerwijze tot kritiek op de machtshebbers en als gevolg daarvan de bestuursstructuren. De opmaat naar de revolutie, de Patriotse opstand van 1781-1787 was meer gericht op herstel van de oude normen en waarden die de Republiek groots hadden gemaakt, dan de uiteindelijke revolutie van 1795, waar ook het staatsbestel zeer drastisch werd hervormd. Het was het moralisme, de speurtocht naar een actief deugdzaam burgerschap, dat uiteindelijk leidde tot een staatkundige omwenteling. (Voor een overzicht van dit al, lees Van Sas of desnoods Geyl).
Moraalridders duiken op crises als vliegen op de poep. Weliswaar was de Bataafse Republiek een zeer gelukkige uitkomst van de zedekundige prietpraat die eraan voorafging, het waren de ‘radicale volksmenners’ die na een staatsgreep in 1798 de grondwet schreven waarop het volk zat te wachten. Hieraan gingen twee jaren van bekvechten vooraf, waarbij men elkaar natuurlijk over en weer uitmaakte voor ondeugdelijk en onzedelijk. Zoals de moralisten juichten toen de verderfelijke stadhouder het land werd uitgezet, zo juichten de moralisten toen de Oranjes in 1813 terugkeerden op Nederlandse bodem.
Erik Jacobs is zich ervan bewust dat bovenstaande vergelijking tussen heden en verleden historiografisch met de grond gelijk kan worden gemaakt, maar grijpt nu eenmaal elke kans aan om kennis over ons staatkundige verleden te verspreiden.