We zijn inmiddels gewend dat allerlei organisaties statistische informatie over ons verzamelen – van marktonderzoek waar we vrijwillig aan meewerken, via Facebook tot je werkgever of onderwijsinstelling in de vorm van urenregistratie, productiviteit en rendement. Volgens gamesjournalist Dean Takahashi wordt één van de trends voor 2012 the quantified self, in het Nederlands ‘het gekwantificeerde ik’. Dit begrip verwijst naar data die we over ons zelf verzamelen. Sporters en lijnende vrouwen hielden altijd al nauwgezet hun gewicht bij onder het mom ‘meten is weten’. Maar met nieuwe technologische toepassingen meten we bijvoorbeeld ook hoe ver we rennen (Runkeeper), hoe effectief we slapen (Sleep Cycle), en hoe goed we seksen (SexTrack).
Jezelf beter maken
Overal ter wereld worden meet-ups georganiseerd (bijvoorbeeld in Amsterdam) waar enthousiaste zelf-kwantificeerders ervaringen, kennis en applicaties uitwisselen. Het gekwantificeerde ik gaat niet alleen om statistische informatie, maar ook om lifelogging en psychologische zelftesten. Takahashi defineert zelf-kwantificatie als zelfkennis via cijfers. Hij herleidt de trend tot games, waarin het immers gebruikelijk is dat je allerlei stats ziet over je prestaties als speler. Kevin Kelly, een fervente zelf-kwantificeerder, stelt dat door jezelf te meten, je jezelf kunt verbeteren. Dit is volgens hem het uiteindelijke doel van data over jezelf verzamelen.
In 1991 schreef de Britse socioloog Anthony Giddens in Modernity and Self-Identity hoe in onze moderne tijd het ik een project is geworden waar we constant aan werken. We willen alsmaar beter worden: als werknemers, als moeders, als minnaars. Giddens gebruikte als voorbeeld voor dit project de immense populariteit van zelfhulp: je wordt een beter persoon door dit zelfhulpboek te kopen of deze zelfverbeteringscursus te volgen. Het project van het ik, zoals Giddens het noemt, is reflexief. Dit betekent dat het tot stand komt door steeds maar na te denken over – en dus te reflecteren op – de eigen identiteit. Het uiteindelijke doel is zelfverwezenlijking: zelfkennis is onontbeerlijk om aan jezelf te kunnen werken en pas wanneer je afdoende over jezelf hebt nagedacht en afdoende aan jezelf hebt gewerkt, kom je tot ‘je ware zelf’.
Het gemiddelde ontstijgen
Het gekwantificeerde ik sluit naadloos aan bij Giddens’ ideeën over het ik als een reflexief project gericht op zelfverwezenlijking. Net als in de traditionele zelfhulpindustrie gaat het om consumptie (zonder de applicaties kan je jezelf niet meten) en zit er een onmiskenbaar spiritueel tintje aan (het bereiken van een beter ik). Het reflexieve project en het gekwantificeerde ik zijn symptomen van het neoliberalisme. Ze zijn beiden sterk individueel en gericht op groei. We kunnen het gekwantificeerde ik dan ook zien als een toevoeging op Giddens’ ideeën, mogelijk gemaakt door nieuwe technologie.
De statistische aard van het gekwantificeerde ik biedt daarbij wel enige reden tot zorg. Statistiek gaat om vergelijking en gemiddelden. Door je resultaten af te zetten tegen je eerdere prestaties, zie je waar je groeit of waar je achterblijft. De apps waarmee je jezelf kunt meten zijn vaak sociaal: je kunt jouw data vergelijken met die van anderen. Wanneer het gaat om de gemiddelde tijd van een rondje Vondelpark rennen is dit niet zo erg. Sport en competitie zijn tenslotte onlosmakelijk met elkaar verbonden. De koppeling van statistische gemiddeldes aan identiteit leidt echter onvermijdelijk tot de vraag ‘ben ik wel normaal’? Ben ik wel normaal als moeder, ben ik wel normaal in bed, ben ik wel normaal als persoon? Blijft mijn ik niet achter bij de rest? Met het uitbuiten van zulke angsten is veel geld te verdienen en dat vraagt om waakzaamheid.
Deze post verscheen eerder op de website van Diep Onderzoek, waar Linda Duits en Cem Gömüsay dagelijks bloggen over ontwikkelingen in populaire cultuur.