Stone Temple Pilots was een van de vele bands die meedeinden op de golf van gitaargrunge eind jaren tachtig. Met name in Amerika zag STP haar grillige pad geplaveid met gouden en platina platen. In Nederland verslapte de aandacht gaandeweg. De band uit San Diego werd hier beschouwd als het minder begaafde broertje van Nirvana, Pearl Jam en Alice In Chains.
Grillig omdat de vermeende genre-indeling de band lange tijd met een imagoprobleem opzadelde. Eigenlijk maakte Stone Temple Pilot net iets meer dan grunge; in de mix van jaren zeventig rock met glam- en psychedelische invloeden, scheen soms een broeierig Californisch zonnetje, maar vaker schemerde de zwartgallig gekleurde zelfkant. STP is bovendien de afkorting voor een hallucinogene amfetamine, die bijzonder in de smaak viel in het San Francisco van 1967.
Stone Temple Pilots werd vooral bekend vanwege Scott Weiland, de wispelturige zanger en tekstschrijver, die volgens eigen zeggen kampte met onbehandelbare stemmingswisselingen en goede maatjes was met alcohol en drugs. Mannetje dus, die Weiland. Gek genoeg is zijn zangstem, in tegenspraak tot zijn reputatie, minder karakteristiek dan die van Kurt Cobain, Eddie Vedder (Pearl Jam) of Layne Staley (Alice In Chains).
No. 4 verscheen najaar 1999. Veel gelegenheid om het album met een uitgebreide tour te promoten was er niet; vlak voor de release werd Weiland tot een jaar gevangenisstraf veroordeeld. Mooie geste van het Nederlandse Music On Vinyl om No. 4 voor het eerst wereldwijd op lp uit te brengen. Gezien de huidige platenhausse nauwelijks voor te stellen, maar in de jaren negentig zat vinyl in een serieus dipje. Grote platenmaatschappijen waren volop in de ban van cd’s. Er is werk van gemaakt: op wit vinyl, in een genummerde en gestanste hoes in de vorm van een ster.
En wat klinkt, nee dendert de muziek kamerbreed dankzij de gelaagde ‘in your face’-productie van Brendan O’ Brien. Het draagt bij aan een gevoel van urgentie, alsof het om een zojuist verschenen album gaat. Meer dan op voorgaande STP albums ontbreekt dat typische, soms wat pathetische rockgeluid uit het begin van de jaren negentig. In plaats daarvan wordt bovengenoemde melange kordaat en krachtig aangepakt. Teksten waarin de levenswandel van Weiland aan het licht komen zijn er voor de goede verstaander volop. “Sing the song or keep it inside”, zei hij ooit met de nodige zelfkennis. Enkele popachtige niemendalletjes halen jammer genoeg wat vaart uit het album, maar slotsong Atlanta is met zijn fraai gearrangeerde strijkers beslist een van de allermooiste nummers die de band opnam.