Ze leek zélf ook even te schrikken, de jonge vrouw die me aansprak tijdens een politieke bijeenkomst, toen ze in de pauze het volgende tegen mij zei: ‘Ik ben niet voor een klassenstrijd, maar voor een rassenstrijd.’ De vrouw noemde zichzelf een ‘cultureel marxist’. Dat is een even modieuze als onmogelijke typering. Zoiets als droog water, of een vierkante cirkel. Iets wat gewoon niet kan. Het is niet vreemd dat dit onlogische denken leidt tot een onwenselijke conclusie: de opvatting dat de emancipatie van de éne mens gediend zou zijn met discriminatie van de ander, zelfs met strijd tussen ‘rassen’. Ik denk niet dat deze activiste echt meende dat zij een strijd wil tussen ‘zwarte’ en ‘witte’ mensen. Dit voorbeeld laat wél zien waarom we moeten blijven nadenken. Ik ben altijd geïnteresseerd geweest in de filosofie van Karl Marx. Die niet zozeer een culturele, maar een economische analyse maakte van de sociale verhoudingen.
Marx was een ‘materialist’. Niet dat hij rijk was, integendeel. Karl moest regelmatig schooien om geld, zoals bij de familie Philips in Nederland, die verbonden was met de ‘Marxen’ (de moeder van Karl is geboren in Nijmegen). Marx was filosofisch een materialist, in de zin dat de economische verhoudingen voor hem van grote invloed waren op het bewustzijn van mensen. De cultuur, of de ‘bovenbouw’, wordt in de leer van Marx beïnvloed door de economie, ofwel de ‘onderbouw’ van de samenleving. Een kapitalistische economie zou leiden tot een kapitalistische moraal. In een vrije markteconomie worden mensen voornamelijk aangesproken als consumenten, wordt onderlinge concurrentie bevorderd, evenals het streven naar winst op de korte termijn. Andere waarden, zoals solidariteit, samenwerking en duurzaamheid, worden op de ‘vrije markt’ niet gestimuleerd.
Het mooie van de filosofie van Marx vind ik dat ze uitgaat van de gelijkwaardigheid van alle mensen (‘Proletariërs aller landen, verenigt u!’). Dat was in de negentiende eeuw heel bijzonder. Marxisten organiseren mensen rondom hun gedeelde belangen. Bijvoorbeeld om meer zeggenschap te krijgen over het werk, het wonen en het welzijn. Los van ‘afkomst’, ‘sekse’ of ‘ras’ – dat maakt niet uit. Discriminatie op basis hiervan leidt er toe dat mensen tegen elkaar worden opgezet en zich niet meer verenigen. Politiek voeren op basis van afkomst, sekse of kleur is voor marxisten dan ook helemaal niet logisch. Op dat moment wordt de eenheid ‘ieder ogenblik weer verbroken door de concurrentie onder de arbeiders zelf’, aldus Marx. Als mensen wél opkomen voor hun gedeelde belangen, zullen door die gezamenlijke strijd de culturele verschillen minder belangrijk worden.
De ‘cultureel marxiste’ sprak ook over ‘privileges’, dat is het feit dat sommige mensen méér kansen hebben dan anderen. Daar zullen marxisten het van harte mee eens zijn. Rijken hebben nu eenmaal meer kansen dan armen. Mannen vaak meer dan vrouwen, ‘wit’ meer dan ‘zwart’, jong meer dan oud, hoger meer dan lager opgeleid. Maar dat hangt ook af van het individu. Deze cultureel marxiste was zwart en vrouw, maar ook jong en hoog opgeleid. Zij heeft méér kansen dan een oude en laag opgeleide witte man. Het is niet eerlijk als deze hoogopgeleide vrouw uit centrum Amsterdam een werkloze man in Oost-Groningen beschuldigt van een ‘wit privilege’. Deze ‘cultureel marxisten’ lijken het slachtoffer van een slecht doordachte analyse. In hun ongetwijfeld oprechte pogingen om te strijden voor de slachtoffers van racisme zijn zij zélf anderen gaan discrimineren. Ze zou er nog eens over nadenken, zo beloofde ze. Over dat ‘cultureel marxisme’. Volgens mij gaat marxisme niet om het ras, maar om de klasse.
Ronald van Raak schreef eerder over racisme.