Loopt u wel eens door de Drunense duinen me de gedachte: “Bah, wat een ondragelijk blank gedoe hier!” Nee? Nou, bij dagblad Trouw wel. De krant vermoedt dat er een ‘cultuurstrijd’ gaande is in natuurland Nederland en vroeg wat experts om dit alles eens te duiden. Laten we even meelezen.
Als eerste komt Marjolein Kloek aan het woord. Zij werkt bij Staatsbosbeheer en deed onderzoek naar diversiteit & natuurbezoek. Zij bevestigt dat niet-westerse migratieachtergrondmensen inderdaad minder vaak in het wild door de Biesbosch rondstruinen. Wel blijken de onderlinge verschillen binnen deze groep nog groter. Zo zijn Neder-Turken even vaak te vinden in ‘niet-stedelijke natuur’ als Nederlanders zonder streepje. Ook Sino-Nederlanders trekken er vaak op uit om dan (heel stereotiep) yoga te doen en kastanjes te zoeken. Kloek denkt dat natuurorganisaties meer ‘niet-witte’ mensen kunnen aantrekken door ze vaker te fotograferen voor reclame-uitingen.
“Uit mijn onderzoek naar het promotiemateriaal van natuurorganisaties blijkt dat op folders heel weinig diversiteit te bespeuren is; slechts 4 procent van de mensen was niet-wit, en dan ging het ook nog vaak over scholieren die op daguitjes waren. Dat toont aan dat ze toch vooral witte mensen op hun netvlies hebben.”
Oprichter van de Jonge Klimaatbeweging, Lawrence Cheuk, ziet het ontbreken van kleur in de natuur vooral als een sociaal-economisch probleem. Zo kent hij een schoonmaakster die vijf dagen in de week werkt en daardoor gewoon geen tijd heeft voor natuurlijke uitstapjes. Ook liggen arme wijken simpelweg vaak verder van de natuur af. Tot slot heeft de term ‘natuurrecreatie’ volgens Cheuk wel een erg blanke bijklank:
“Daarnaast denk ik ook dat de hele term ‘natuurrecreatie’ bij veel mensen, ook bij natuurorganisaties, een te wit beeld oproept; in mijn persoonlijke kringen doen alleen maar witte mensen aan paardrijden, en zijn alleen witte mensen aangesloten bij fietsverenigingen. Mensen met een niet-westerse migratieachtergrond doen die dingen minder gauw.”
Volgens Abo Rassa van Kleurrijk Groen ligt het probleem vooral bij het feit dat mensen met een migratieachtergrond de natuur niet weten te vinden. Wanneer de bordjes van de ANWB wel zijn ontdekt genieten de niet-westerse streepjes-hollanders volgens hem evenveel van de natuur in hun land.
“Ik ben als kind naar Nederland gekomen vanuit Afghanistan. Al vrij snel zijn mijn ouders bevriend geraakt met een Nederlandse man, die we onze ‘Nederlandse opa’ noemden. Hij nam ons mee de natuur in en rondom de stad; de Ooijpolder, de Duivelsberg, noem maar op. Daardoor leerde ik de natuur in onze nieuwe omgeving nog beter kennen, en nu ik zelf vader ben, neem ik mijn eigen kinderen er graag mee naartoe.”
Groenvoorlichter Rudy van der Aar ziet daarentegen het probleem niet zo. Hij vindt het verdelen van mensen naar afkomst maar stom en qua voorlichting totaal niet interessant. Ook ziet Van der Aar vaak genoeg mensen met verschillende etniciteiten natuurlijk samenkomen in het Vondelpark.
“Oké, het is misschien zo dat de ene groep vaker kampeert dan de andere, maar dan gaat het weer over op welke manieren we allemaal anders zijn, terwijl mensen ook op dit gebied juist veel meer op elkaar lijken. Zelf ben ik half Indonesisch; in Indonesië komen mensen uit de stad maar zelden in de natuur, dus zij gaan naar stadsparken of naar de waterkant om te relaxen. Mensen van het platteland zul je daar niet vinden; zij hechten meer aan uitgestrekte bossen en bergen. Dat is in Nederland toch ook zo? Afkomst heeft er niet zo veel mee te maken; het gaat om waar en hoe je bent opgevoed.”