Minister van Defensie Ank Bijleveld (CDA) presenteerde donderdag haar langverwachte ‘visie’ op de krijgsmacht. De Telegraaf had het document zomaarplotselingperongeluk al een dag eerder in handen gekregen zodat overdag de inhoud rustig kon rondzingen voordat de minster ’s avonds bij Op1 aanschoof voor een ontspannen nabeschouwing.
“Informatie is echt de strijdkreet van nu he?”, vraagt de presentatrice met een serieus gezicht. Jazeker. Beaamt de minister. We moeten met ‘veel meer informatie’ werken en ook ‘kleiner en flexibeler’ kunnen optreden. Het klinkt allemaal aannemelijk. Cyber, vergiftiging van Russische opponenten, pandemie, Chinezen die bedrijfsgeheimen stelen. Grutjes, het is nogal wat. Vernieuwend klonk het eveneens, want Bijleveld droeg meteen een oplossing aan: “We moeten nu echt anders gaan werken”.
Waar de nietsvermoedende luisteraar een logisch verhaal hoorde, zag de goede verstaander vooral een kleffe opgewarmde prak. De laatste keer dat deze prak het militaire apparaat werd voorgeschoteld dateert alweer van zeven jaar geleden. Waar minister Jeanine Hennis in 2013 in haar visiedocument In het belang van Nederland sprak van een ‘gordel van instabiliteit’ rondom de Europese grenzen, heet dat tegenwoordig ‘frustratie en armoede aan de grenzen van Europa’. De hippe infographic spreekt zeven jaar later van ‘specialisatie’ in plaats van ‘nichecapaciteit’. Daarnaast zijn we in zeven jaar tijd geëvolueerd van ‘kleinere operaties op verschillende plaatsen’ naar ‘kleiner en flexibel’ en tot slot van cyber (14x)’ naar nog veel meer cyber (37x). Op de claim dat informatie ‘een strijdkreet van nu’ zou zijn, valt ook nog het nodige op af te dingen. Hennis kondigde in 2013 aan dat ‘er al vanaf 2015 sprake zijn van een mobiele en flexibele benadering die berust op informatiegestuurd optreden’.
De nieuwe ‘visie’ is letterlijk twee keer zo omvangrijk als de vorige, dus er moet toch ergens een originele gedachte staan? De inhoudsopgave belooft in ieder geval gouden bergen. Een heuse dreigings- en probleemanalyse waar vervolgens consequenties aan worden gekoppeld en ter afsluiting krijgen we een hoofdstuk getiteld ‘inrichting’ voorgeschoteld. Het taalgebruik is omgeven met een zweem van harde beleidskeuzes, maar deze zijn vervolgens nergens te vinden. Dat is vreemd. Als ik thuis een probleem constateer (herhaaldelijk kleine teen stoten) en daar consequenties aan wil verbinden (die tafelpoot vormt een relatief makkelijke te elimineren fysieke dreiging) voor wat betreft de inrichting (dat kloteding gaat 20cm opzij) dan is het wel zo prettig als dat ook gebeurt. Anders is het vooral gelul in de (woning)ruimte.
Helaas. Keiharde keuzes maken is niet waar deze minister zo aan het einde van haar termijn al te veel zin in heeft, dus die ‘slagvaardige strategie’ waar u met smart op zit te wachten is (wederom) voor ‘een volgend kabinet’. Op pagina 41 wordt ons pas verteld dat we dit document vooral moeten zien als een ‘overzicht’ waar het volgende kabinet zich dan weer eventueel op kan baseren en *dan* komt er misschien een slagvaardige strategie. Wie weet – wie weet ook niet, de ‘toekomst is onzeker’ lezen we tenslotte in het rapport.
Het voelt toch een beetje als blij gemaakt worden met een mus die al enige tijd (sinds de Val van de Muur) dood is, en daarom ook al niet eens meer stinkt. Zolang minister Bijleveld niet van plan is iets in te brengen in de ministerraad of snoeihard zal strijden voor een ronkende Defensie-paragraaf in het CDA-verkiezingsprogramma met de keiharde belofte deze na een verkiezingszege in het regeerakkoord op te laten nemen, koopt de krijgsmacht niet zoveel voor dit document. Tegelijkertijd is de vraag wat de meerwaarde is van een visiedocument aan het einde van de politieke termijn: een opvolger zal hiermee mogelijk voor de voeten worden gelopen (alhoewel, daarvoor zou er toch wel iets origineels in moeten staan).
De meest positieve uitleg van dit zoveelste inspiratieloze Haagse blahblah-document vol nutteloze beleidsbingo (‘rIsIco’S MiTiGeReN’), constateringen die elk jaar kloppen en dus niets toevoegen (‘veranderende geopolitieke verhoudingen’) en hemeltergende platitudes (‘de toekomst is onzeker’) zijn misschien de centen. Het enige legitieme excuus voor deze 64-pagina nietszeggende Clingendaeliaanse clichédiarree is dat er tussen de regels door de woorden ‘structureel 13 tot 17 miljard euro’ als paaseitje moest worden verstopt zodat de abacus-ambtenaren van het Ministerie van Financiën niet preventief het portemonneetje dicht zouden knijpen. Het mag er wellicht als ‘raming’ tussendoor zijn geglipt, politiek gezien ligt hier een mogelijke claim.
Tegelijkertijd wordt deze enige positief stemmende claim (meer, meer, meer geld voor Defensie) ook direct onschadelijk gemaakt door nergens tastbare vervolgstappen te maken. Keuzes worden immers wederom over de verkiezingen getild, waarmee het visiedocument vooral een hele lange (64 pagina’s!) politiek-ambtelijke smoes is voor het gebrek aan daadwerkelijk langetermijnbeleid. Voor een departement waar het werk van militairen hen de kop kan kosten is het treurig dat vrijwel geen enkele bewindspersoon zijn of haar politieke kop uit durft te steken voor militairen.