De stage is al tijden een bron van ergernis. Ross Perlin heeft in zijn boek Intern Nation, How to Earn Nothing and Learn Little in the Brave New Economy de kern van de zaak goed te pakken:
“Volgens de gangbare mythe is een stage een win-win-situatie, waarbij de werkgever een goedkope kracht krijgt en de werknemer werkervaring. In werkelijkheid is een stage in rijke landen steeds meer een noodoplossing voor jonge mensen die geen echte baan kunnen vinden en een middel van bedrijven om op arbeidskosten te bezuinigen.”
Dat is nog steeds zo en daarom is het artikel van Linda Duits zo ontluisterend. Duits pleit ervoor afgestudeerden een stage aan te bieden. Dat is onwenselijk en schadelijk.
De stage is uitgevonden om studenten te laten proeven van het werkende leven dat zij tegemoet gaan en waar zij dus nog geen deel van uitmaken. Een stage is inherent aan een opleiding. Maar Duits wil dat studenten na afloop van hun studie een extra stage kunnen doen. Tot maximaal twee jaar na hun afstuderen mogen studenten onder stagevoorwaarden werkervaring opdoen.
Allereerst is het verkeerd dat Duits geen onderscheid maakt tussen ‘werkervaring’ en ‘stage lopen’. In het woord werkervaring zit het woord werk besloten. En wie werkt, krijgt daarvoor betaald. Een stage wordt niet betaald, dat is wettelijk vastgelegd. Reden is dat de stage onderdeel uitmaakt van de studie. Studenten krijgen geen geld voor het behalen van studiepunten en daarom ook geen geld voor een stage.
Sommige bedrijven bieden tóch een stagevergoeding aan. Dat is een een mooi gebaar maar ook niet meer dan dat. Van 300 euro per maand – en dat is veel voor een stage – is het moeilijk rondkomen. Stage lopen na de studie is dus alleen weggelegd voor afgestudeerden met rijke ouders.
Duits schrijft verder dat bedrijven een hoge boete riskeren wanneer ze afgestudeerden een stage aanbieden. Gelukkig maar want afgestudeerden moeten tegen uitbuiting beschermd worden. Tegelijk moeten werkzoekenden beschermd worden tegen anderen die genoegen nemen met een slecht betaalde of onbetaalde stage. Zulke concurrentie maakt de markt kapot. Laat werkgevers niet wennen aan goedkope arbeid, en leen je daar ook niet voor.
Minister Asscher vindt dat een stage meer leren dan werken moet zijn. Het is dus geenszins de bedoeling dat een stagiair werk doet dat een ‘gewone’ werknemer ook zou kunnen doen. Het is een goedbedoeld onderscheid maar helaas niet levensvatbaar. De grens tussen werken en leren is namelijk moeilijk te definiëren. Wanneer werk je en wanneer leer je? Is broodbakken als onderdeel van een stage bij een bakker leren of werken?
Op hbo- en mbo-niveau is de stage een natuurlijk onderdeel van de studie. De student wordt hier namelijk opgeleid voor een specifiek vak of beroep. In universitaire studies is over het algemeen geen tijd of ruimte voor een stage. Op de universiteit wordt de student opgeleid tot onderzoeker en denker. Daar hoort geen vast beroep bij. De studies geneeskunde en rechten vormen daarop uitzonderingen.
Het is dan ook vreemd dat communicatie- en mediastudies wel een ingebouwde stageperiode hebben. De universiteit is een plek waar je leert denken, waar je onderzoek leert doen en tevens de enige opleiding die niet of nauwelijks voorbereidt op de arbeidsmarkt. Zo bezien heeft een stage geen meerwaarde voor het universitair onderwijs.
Dat studenten toch graag stage lopen is een symptoom van iets anders. Van alle studenten die opgeleid zijn om onderzoeker te worden, is er maar een piepklein gedeelte dat ook daadwerkelijk onderzoek mag en kan gaan doen. Dat is de echte reden dat universitaire studenten stage willen, en misschien ook wel moeten lopen. Zij willen tenslotte worden omgeschoold.