“LinkedIn moet het verwijderde profiel van Tweede Kamerlid Wybren van Haga binnen drie werkdagen weer toelaten, heeft de rechtbank Noord-Holland woensdag in een kort geding bepaald.
Het account van de politicus werd door LinkedIn verwijderd omdat hij meerdere berichten met desinformatie over het coronavirus zou hebben geplaatst. Daarop spande de voorman van de partij Belang van Nederland een kort geding aan, waarin hij eiste dat LinkedIn hem weer toelaat op het platform.
De rechter heeft woensdag besloten dat LinkedIn hem weer moet toelaten, maar het platform hoeft negen verwijderde berichten van de politicus niet terug te zetten. Ook hoeft het platform geen rectificatie te plaatsen, zoals Van Haga wel had geëist.”
Dit is interessant. Normaal gesproken wijst de rechter naar de ‘algemene voorwaarden’ van zo’n online platform en is er geen wet die bepaalt dat particuliere bedrijven niet hun eigen regels mogen handhaven. Nu mocht (en mag) Linkedin van de rechter weliswaar nog steeds zelf bepalen wat er wanneer waarom wordt gecensureerd (de verwijderde berichten hoeft Linkedin immers niet terug te plaatsen), maar de harde eis iemand binnen drie dagen weer toe te laten tot een platform is iets nieuws. En hoopgevend.
De onderbouwing van de rechter biedt perspectieven: omdat Linkedin te vaag was in het omschrijven wat allemaal precies wel of niet mag kan Linkedin nu niet langer zonder meer doen met gebruikers wat ze wil. De rechter zegt nu: als je iemand wilt weigeren op zo’n groot informatieplatform dan moet je ook echt duidelijk aangeven wat de grenzen zijn.
Die grenzen zijn altijd vaag omschreven. Of het nou Facebook is of Youtube, Twitter, Linkedin, in de algemene voorwaarden staat doorgaans alleen maar iets vaags als ‘het is verboden dingen te publiceren die stom en kwetsend zijn’, zonder duidelijk te maken wat precies stom en kwetsend is. Waruit dan maar moet volgen dat die platforms zelf mogen bepalen wat stom en kwetsend is. Precies dat gaat tegen de grondwet in. En kennelijk tegen de zin van de rechter.
Nu maar hopen dat deze uitspraken ook in hoger beroep overeind blijven. En dat er ook in de politiek eens wat meer nagedacht gaat worden over de te grote macht van deze techbedrijven die opereren op, en over, de rand van vrijheid van meningsuiting zonder rekening te houden met het recht van individuele gebruikers op deze vrijheid van meningsuiting.