Wat was het beroep van Mohammed, voordat hij door God geroepen werd? Elke biograaf geeft daarop hetzelfde antwoord: karavaanhandelaar. Dat zegt immers de islamitische traditie. En menige biograaf gooit daar nog een schepje bovenop: ze vertellen hoe succesvol hij wel niet was, of hoe hij tijdens zijn lange reizen door de woestijn diep nadacht over God en dergelijke zaken. Maar er is alle reden om daaraan te twijfelen. En om biografen die dat klakkeloos overschrijven, diep te wantrouwen. De Profeet verdient beter.
Om met dat overdrijven te beginnen, neem de populaire Mohammed-biografie van Karen Armstrong uit 1991 (eigen vertaling):
“Mohammed werd een handelaar wiens werk het was karavanen te leiden naar Syrië en Mesopotamië. In het Westen werd hij regelmatig aangeduid als een kameeldrijver, een neerbuigende omschrijving van deze verantwoordelijke administratieve taak. Sommige moderne westerse geleerden hebben zijn beroep echter in twijfel getrokken; ze beweren dat hij geen kennis uit de eerste hand had van Syrië en de andere beschaafde landstreken en dat de Koran nergens verwijst naar de spectaculaire en indrukwekkende processies en gebruiken van de Syrische christenen, waardoor dichters op het Arabisch schiereiland zich wel lieten inspireren. Maar het is nogal pervers om de traditionele visie op Mohammeds vroege carrière als handelaar in twijfel te trekken, want het is moeilijk in te zien waarom iemand dit zou hebben verzonnen.”
Deze ene passage staat bol van de leugens en de verdraaiingen. Geen enkele deskundige zal durven beweren iets te weten over de first hand knowledge van Mohammed inzake Syrië en andere landstreken. En geen enkele deskundige zal zeggen dat de Koran beschrijvingen zou moeten bevatten van christelijke processies (Dat Arabische dichters daar veel over schreven is overigens ook onzin). En dan: als Armstrong ook maar even naar de deskundigen had geluisterd, had ze geweten dat er niks geen perverse, maar juist uitstekende wetenschappelijk redenen bestaan om ernstig te twijfelen aan dat zogenaamde beroep van Mohammed. Bovenstaande passage is een laffe, slijmerige poging om bij de traditionele gelovigen en biografen in het gevlij te komen. Armstrong oogstte daarmee mijn diepe minachting. (En ik was pas op pagina 79; het ergste moest nog komen.)
Waarom is er alle reden om aan dat verhaal te twijfelen? Laten we eens kijken naar wat Ibn Ishaak, de oudste, eerste biograaf van Mohammed, daarover te melden heeft. Daarbij een korte inleiding.
In zijn tijd circuleerden er twee tegengestelde verhalen over Mohammed. De christenen (die toen al pakweg een eeuw moslimheersers boven zich hadden) vertelden elkaar dat Mohammed een ordinaire ketter was, en dat die islam hem ingefluisterd was door een ketterse monnik. De moslims zélf vertelden in die tijd een compleet tegengestelde versie van dat verhaal, namelijk dat Mohammed als jochie ooit een zeer wijze kluizenaar had ontmoet in Syrië (daar vond je dat soort mensen), Bahira geheten, die aan zijn meereizende oom Aboe Talib verteld had dat die kleine jongen een door God gezonden profeet was.
Ibn Ishaak vertelt dat deze Bahira bij het naderen van de karavaan zag dat er een wolk hing boven het hoofd van de kleine Mohammed, om hem schaduw te geven. Toen de karavaan stilhield, boog een boom zich over de knaap. Alweer om schaduw te geven. Bahira nodigde de deelnemers aan de karavaan uit voor een maaltijd, om kennis te maken met de jongen. Hij zag dat Mohammeds uiterlijk overeenkwam met wat de christelijke boeken hadden voorspeld over het uiterlijk van de komende profeet, en tussen diens schouderbladen zag hij ‘de zegel van het profeetschap’. “Neem”, zei hij tegen Mohammeds oom Aboe Talib, “je neef mee terug naar zijn land en hou hem ver weg van de Joden, want bij God! Als zij hem zien en over hem weten wat ik weet, dan zullen zij hem kwaad doen. Je neef wacht een grootse toekomst, dus neem hem snel mee naar huis.”
In de verbale strijd tussen christenen en moslims, tussen de ‘zwarte’ en de ‘witte’ versie van het verhaal van de monnik ontstonden vele varianten, en een daarvan heeft betrekking op het huwelijk van Mohammed met zijn eerste vrouw Chadiedja. Ibn Ishaak vertelt dat Mohammed, toen hij volwassen was, de aandacht trok van een ‘hoogstaande en rijke koopmansvrouw’ genaamd Chadiedja bint Choewailid. Zij had gehoord dat Mohammed een goed karakter had, en vroeg hem om voor haar zaken te doen in Syrië. Mohammed ging akkoord en vertrok naar Syrië… waar zich vervolgens praktisch hetzelfde zou hebben afgespeeld als vele jaren eerder met Aboe Talib: een monnik herkende in Mohammed een profeet, en op de terugweg zorgden engelen voor schaduw. Nadat Chadiedja van deze wonderlijke gebeurtenissen op de hoogte was gebracht, raadpleegde ze haar neef Waraka Ibn Naufal, een man die volgens Ibn Ishaak ‘christen was, een geleerde die de Schriften had bestudeerd’. Waraka bevestigde de uitspraak van de monnik, en Chadiedja vroeg Mohammed daarop ten huwelijk.
Voor de goede orde: dit is werkelijk de enige keer dat Ibn Ishaak ‘zegt’ dat Mohammed een handelaar zou zijn geweest. Verdere informatie, over zijn reizen, handelswaar, contacten, denkwerk onderweg, ontbreekt volkomen. Daarover heeft Ibn Ishaak niets. En ook de Koran bevat wat dat betreft geen enkele concrete aanwijzing. Dit ene verhaal, die ene opmerking, is echt alles. En dat is simpelweg een hervertelling van de Bahira-legende, met Mohammed (hij is op huwbare leeftijd) uiteraard niet als meereizend jochie maar in de rol van zijn oom Aboe Talib.
Waarom is deze versie ontstaan? Heel eenvoudig. De traditie vermeldt dat Mohammed, nadat hij een eerste overdonderende openbaring had gehad, liefdevol werd opgevangen door Chadiedja. Ze stelde hem gerust: hij was niet gek geworden. Chadiedja wist met andere woorden van zijn roeping. En om uit te leggen hoé ze dat wist, is het verhaal ontstaan dat zij op de hoogte werd gebracht van de uitspraak van een wijze monnik; een uitspraak daarna door een andere wijze christen (Waraka) werd bevestigd. Dat moest toch voldoende zijn. Ze huwde hem, wetende dat hij een profeet was.
De schaarse informatie over Chadiedja moest daarvoor verrijkt, ‘verbeterd’ met een nieuwe versie van de Bahira-legende. En daarin moest Mohammed voor de gelegenheid afgeschilderd worden als een handelaar. Wat had hij anders te zoeken in het land der wijze monniken? Ziedaar de enige reden waarom de traditie beweert dat Mohammed ooit karavaanhandelaar is geweest. Vanwege het hergebruik van een vrome legende.
En om uit te leggen waarom dit gebeurde, en waarom Chadiedja hiervan op de hoogte werd gebracht, werd ze in het verhaal geïntroduceerd als een vrouwelijke handelaar, een ‘hoogstaande en rijke koopmansvrouw’ die in staat was karavanen naar Syrië te organiseren, en die Mohammed de opdracht voor de reis zou hebben gegeven. Kilo’s papier zijn er volgeschreven over wat dat detail allemaal wel niet zou onthullen over Chadiedja (ze was rijk, zelfbewust, doortastend) of over Mekka (een handelsstad, met kansen voor vrouwen, et cetera). Armstrong schrijft in dit verband:
“City life often gives certain women a chance to flourisjh in business and commerce (…) and she was able to make a very good living as a merchant.”
Ibn Ishaak is met zijn ‘hoogstaand en rijk’ nog redelijk bescheiden. Latere biografen schilderen Chadiedja af als de machtigste, meest begeerlijke vrouw van Mekka. En de de fantasievolle opvolgers van Ibn Ishaak zijn in latere eeuwen braafjes overgeschreven door onkritische biografen zoals Armstrong.
Laten we nuchter blijven. Mohammed was geen handelaar. Er is geen enkele valide reden om dat te denken. En Chadiedja was dat ook niet. Het verhaal waaruit deze details zijn voortgekomen, dat van de Syrische monnik die aan Mohammeds lichaam de tekenen van het profeetschap zag, is een mooie vrome legende. Dat is alles. Het is een mooie test: elke biografie die klakkeloos beweert dat Mohammed karavaanhandelaar is geweest (of nog erger, die net als Armstrong de twijfel hieromtrent ‘pervers’ en onterecht noemt), mag in de vuilnisbak. Want de Profeet verdient beter.
Mijn Mohammed-biografie verschijnt in juni.