Achtergrond

De vermeende nazischat van Ommeren: waarom het hoogstwaarschijnlijk onzin is

06-02-2023 16:41

Slag om Arnhem
Luchtfoto van de brug over de Neder-Rijn bij Arnhem tijdens de Slag om Arnhem, 1944. Britse troepen en gepantserde voertuigen zijn zichtbaar aan de noordkant van de brug. Public Domain/Wikimedia.

En wéér was het raak: ‘spectaculair nieuws’ over een vermeende nazischat bij Ommeren, gemeente Buren in de Betuwe, doet de pers op hol slaan. Horden televisieteams en in hun kielzog schatgravers van over de hele wereld overspoelen vervolgens de vreedzame plattelandsgemeente. Precies zoals eerder in Duitsland, Oostenrijk en Polen gebeurde. En keer op keer vindt men…niets dan oud ijzer. Ditmaal sloeg de vlam in de plan door de jaarlijkse Openbaarheidsdag van het Nationaal Archief. Daarbij werd een dossier uit 1947 vrijgegeven over een vermeende nazischat.

‘De kostbaarheden zouden geplunderd zijn uit een bankgebouw aan de Velperstraat. Maar in Arnhem bestond destijd géén Velperstraat’

De Gelderlander:

“‘Het is augustus 1944’, vertelt Annet Waalkens van het Nationaal Archief. ‘Bij de verdediging van Arnhem is een explosie geweest bij een filiaal van de Rotterdamsche Bank aan de Velperweg. Duitse soldaten ter plekke stoppen de buit in hun jas. Het is meerdere miljoenen waard.'”

En vlak voor de bevrijding zouden deze kostbaarheden door Duitse soldaten nabij Ommeren in de Betuwe begraven zijn.

Oorsprong

Dit verhaal stamt – deels – van Helmut Sonder, een voormalig Duitse soldaat, die het medio 1946 in zijn woonplaats Baden-Baden rond bazuint. Een politie-informant hoort ervan. Deze licht een Kriminalassistent van de recherche in, die Sonder verhoort en daarna besluit contact op te nemen met de Nederlandse militaire attaché in Baden-Baden, die op zijn beurt zijn chefs inlicht.

 

Artikel gaat verder na afbeelding.

 

In Nederland wordt de Centrale Vermogensopsporingsdienst (CVO), een onderafdeling van het Ministerie van Financiën, belast met het onderzoek naar de vermeende schat. Deze dienst haalt in juni 1947 Sonder naar Nederland om bij de zoektocht te helpen. Gevonden wordt er echter niets, behlave dan sporen van graafwerkzaamheden door onbekende derden en andere schatzoekers: Amerikaanse militairen. Eind 1947 sluit men het dossier, nadat al in juli 1947 een hoge ambtenaar tot de conclusie gekomen was dat er drie mogelijkheden waren:

“A: Het verhaal van Sonders berust op fantasie.

B: De kistjes zijn opgegraven door willekeurige personen die met de verberging bekend waren.

C: Personeel van de CVO heeft tusschen December en Mei misbruik gemaakt van hun kennis der tip.”

Later in dit artikel meer over deze conclusies.

Waarom het verhaal serieus genomen werd (1)

De Duitsers hebben Arnhem na de slag compleet leeggeroofd. Loe de Jong bericht hierover in Deel 10b van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, pp. 79:

“Niet alleen wat er zich in fabrieken, kantoren en magazijnen bevond, verdween vrijwel alles naar Duitsland maar hetzelfde geschiedde met de winkelinventarissen en de inboedels uit particuliere woningen. Die afvoer was uit Arnhem gemakkelijker dan elders: de door de Geallieerde bombardementen zwaar getroffen steden van het Ruhrgebied lagen dichtbij en daarmee bestonden goede, relatief korte verbindingen te land en te water.”

De Jong beschrijft hoe zowel Duitse instanties als individuele militairen aan het plunderen slaan en hun roofgoed naar Duitsland overbrengen. De instanties gebruiken daarvoor treinen en vrachtwagens, de individuen doen het zelf, als ze op verlof gaan, of sturen de buit via de post naar de Heimat.

De Jong, pp. 84-85:

“Uit Arnhem werd bovendien uit de kluis van de Amsterdamse Bank, die door de Duitse genie was opengebroken, ruim 18.000 karaat diamant naar Berlijn getransporteerd, waar men ruim 11.000 karaat, oorspronkelijk Joods bezit, vasthield en later ging splitsen ten verkoop (de niet-Joodse eigenaren kregen hun diamanten terug); voorts werd er nog voor een waarde van f 5 mln aan goud van de Nederlandse Bank geroofd (het naar Meppel overgebrachte restant ter waarde van ca. f2 min verdween in februari) en tenslotte werden ook de kluizen van andere bankkantoren met dynamiet geopend waarbij nog voor vele miljoenen werd gestolen — een roof die gepleegd bleek te zijn door het hoofd van het Bergungskommando uit de Gau Essen.

“Geen stad was bij de bevrijding zo leeggeroofd als Arnhem: alleen al de zuivere inboedelschade door roof (schade door gevechtshandelingen dus niet meegeteld) werd geschat op f350 mln, uit de kleinere bedrijven waren goederen ter waarde van f30 mln verdwenen.”

Alle details van de roof – waaraan overigens óók Nederlanders aan meededen – waren kort na de oorlog nog niet bekend – De Jong berichtte hierover eerst in het in 1981 verschenen deel 10b van zijn magnus opus.

Waarom het verhaal serieus genomen werd (2)

Sonder bezit een schets van waar de schat begraven zou liggen. Deze wordt vóór het verhoor in Baden-Baden vergeleken met een stafkaart van het gebied. De schets en de kaart komen overeen. De schets van Sonder is dus géén fantasiekaart. Maar wat men dan kennelijk niet beseft is dat de schets gebaseerd is op een door de Fallschirmjäger in 1945 gebruikte kaart – wat het nogal logisch maakt dat er overeenkomsten zijn.

Kanttekeningen bij Sonders verhaal

Sonder verklaart op 2 december 1946 aan de Duitse recherche dat hij als lid van de 4e Compagnie van het parachutisten-regiment ‘Witzig‘ met zijn kameraden ingezet is in de verdediging tijdens de luchtlanding bij Arnhem, augustus 1944. Twee van hen, sergeanten Kastel en Bräuer, zouden toen uit een door een voltreffer beschadigd bankgebouw aan de Velperstraat “muziekdoosjes, ringen, halskettingen, broches, armbanden, oorbellen van goud of andere waardevolle edelstenen (briljanten, diamanten)” hebben geplunderd. Geruime tijd later zouden ze de buit in vier zinken kistjes (waar normaliter ontstekers van granaten in bewaard werden) gestopt hebben, die Bräuer in de tros van de compagnie meenam. Tot de kistjes in april 1945 door de twee sergeanten en vier soldaten, waaronder Sonder, bij Ommeren begraven zouden zijn.

 

Artikel gaat verder na afbeelding.

Kaart van de geplande bezetting van Arnhem door de 1st Airborne Division tijdens operatie Market Garden. CC-Foto: Ranger Steve. Wikimedia.

Op 24 juni 1947 verklaart hij aan de onderzoekers van de Centrale Vermogensopsporingsdienst echter iets totaal anders. Sonder stelt dat vier van zijn legerkameraden al lang vóór hij in hun eenheid werd ingedeeld, de kostbaarheden geplunderd hadden, en dat deze vier, terwijl hij gewond aan de kant van de weg lag, de kistjes bij een boom bij Ommeren begraven zouden hebben. Heel kort daarna zou hij in een pantserwagen zijn afgevoerd naar een ziekenhuis.

Eenheid niet bij Slag om Arnhem betrokken

Hij zegt dan ook dat hij het laatst diende bij de 4de compagnie van het Fallschirm-Pionier-Bataillon 2, een eenheid die zeker niet betrokken was bij de Slag om Arnhem, aangezien deze tot in september 1944 deel uitmaakte van het omsingelde Duitse garnizoen van de Franse havenplaats Brest en daar vernietigd werd. Eerst in december 1944 werd de eenheid weer opgericht, in Nederland. Bij zijn eerdere verhoor in Duitsland vertelde Sonder alleen dat hij gediend had bij de 4de compagnie van het (Fallschirmjäger) Regiment Witzig -waarmee hij waarschijnlijk doelde op de eenheid geleid door majoor Rudolf Witzig – maar ook die was niet betrokken bij de slag om Arnhem.

Gezien de door Sonder getekende schets, waarop inderdaad een specifiek landweggetje met bomen nabij Ommeren te zien is, kan er alleen maar geconcludeerd worden dat Sonder in april 1945 bij Ommeren is geweest, en dat daar iets gebeurd is, waardoor hij zich die plek herinnert. Het is mogelijk dat hij gezien heeft dat medesoldaten op die plek vier kistjes begroeven, maar of de inhoud van die kistjes daadwerkelijk uit een Arnhems bankgebouw stamde, is zeer de vraag.

Hoogst onwaarschijnlijk

Gezien zijn beschrijving van de kostbaarheden en uit hetgeen De Jong over de plundering van Arnhem berichtte, is het hoogst onwaarschijnlijk dat Duitse militairen zeven maanden lang goud en juwelen met zich meeslepen, als ze de buit ook met de post naar Duitsland hadden kunnen versturen of op verlof hadden kunnen meenemen. Er wérd massaal geplunderd, door zowel Duitse als Geallieerde militairen. En niet te vergeten door Nederlanders – denk aan de huizen van Joodse gezinnen, die, als ze al niet door de Duitsers waren leeggeroofd, door buurtbewoners, werden kaalgeplukt. Maar gezien het tijdstip van het vermeende begraven van de kistjes, ligt het eerder voor de hand dat de inhoud geroofd was uit huizen in de Betuwe. Het gebied was tussen de slag om Arnhem en de bevrijding grotendeels niemandsland, waar plunderaars vrij spel hadden.

Er is meer dat vraagtekens oproept

In zijn verklaring van juni 1947 noemt Sonder de namen van de betrokken militairen. Het waren allemaal pioniers (geniesoldaten), die na de Duitse capitulatie gedwongen werden om in Nederland landmijnen te ruimen. Twee van hen, Brauer en Schwaniger  – zouden daarbij zijn omgekomen. Net als ruim 200 andere Duitse krijgsgevangenen – maar dit terzijde. In zijn eerdere verklaring, december 1946, stelt hij dat Bräuer, en Biebert bij het onschadelijk maken van mijnen zijn omgekomen, en dat Graf nog voor de capitulatie gesneuveld is.

Maar slechts één van hen (als het bij de door Sonder genoemde Schwaniger om Erich Schwaninger handelt) is traceerbaar in de database van omgekomen Duitse militairen van de Volksbund, de Duitse zusterorganisatie van de Nederlandse Oorlogsgravenstichting. En alleen Schwaninger is begraven op de Duitse militaire begraafplaats Ysselsteyn, waar alle in en na de Tweede Wereldoorlog in Nederland omgekomen Duitse militairen uiteindelijk begraven zijn.

Wat wel vaststaat is dat de door Sonder genoemde Oberfeldwebel Edward Kastel, de hoogste in rang van de door hem genoemde militairen, de oorlog en de Nederlandse krijgsgevangenschap overleefd heeft. Het CVO doet navraag bij de Geallieerden – maar zonder resultaat.

Nog meer kanttekeningen

Op 19 december 1946 brengt de Nederlandse militaire missie in Duitsland de Centrale Vermogensopsporingsdienst op de hoogte van de bevindingen van de Baden-Badense recherche. In januari 1947 stuurt de CVO een team naar Ommeren om op de op Sonders schets aangeven locatie te graven. Door vorst komt het er niet van: de grond is te hard. Begin mei 1947 stuurt de CVO een met metaaldectoren uitgeruste ploeg van de mijnopruimingsdienst van de Koninklijke Marine naar de vermeende schatlocatie. Men vindt niets.

 

Artikel gaat verder na afbeelding.

Fallschirmjäger met MG en patronenband. CC-Foto: Bundesarchiv. Wikimedia.

 

Op 23 juni wordt opnieuw gezocht, ditmaal in aanwezigheid van Helmut Sonder. Het enige dat men dan vindt zijn sporen van graafwerkzaamheden door onbekende derden én…twee Amerikaanse officieren die ook aan het schatzoeken zijn. Hoe de Amerikanen van de vermeende schat weten is een raadsel – uit de documenten wordt het niet duidelijk.

Hoe het ook zij: al vanaf zeker januari 1947 is een toenemend aantal mensen op de hoogte van het bestaan van de ‘schatkaart’ en van de graafpogingen van het CVO. Onder hen buurtbewoners, CVO-medewerkers, politieagenten en Nederlandse militairen.

Op 23 juli 1947 concludeert ambtenaar W.H. Haasse, “liquidateur van de CVO” dan ook, in een notitie gericht aan de waarnemend secretaris-generaal van het Ministerie van Financiën:

“Er zijn drie mogelijkheden:

A: Het verhaal van Sonders berust op fantasie.

B: De kistjes zijn opgegraven door willekeurige personen die met de verberging bekend waren.

C: personeel van de CVO. heeft tusschen December en Mei misbruik gemaakt van hun kennis der tip.”

Oftewel: áls er een door Duitse militairen bij Ommeren begraven schat bestaan heeft, is deze met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vóór 23 juni 1947 opgegraven.

DE CVO – een gecorrumpeerde organisatie

Haasses opmerking over het personeel van de CVO verdient enige toelichting. Kort daarvoor is een hoge ambtenaar van het CVO gearresteerd wegens verduistering van 157.000 gulden uit de CVO-kas. Naderhand bleken méér CVO-medewerkers niet bepaald zuiver op de graat, zo berichtte de Telegraaf in 1952.

Omdat al vanaf eind december 1946 medewerkers van deze gecorrumpeerde organisatie de verklaring van Helmut Sonder en diens ‘schatkaart’ kenden, is Haasses verdenking dus niet bepaald ongegrond. (Zie voor meer over criminele activiteiten van CVO-medewerkers deze krantenberichten uit 1946-1952.)

De verklaringen van het Nationaal Archief, 2023

De woordvoerder van het Nationaal Archief verkondigde dat de schat afkomstig zou zijn uit de kluizen van het Rotterdamsche Bankfiliaal in Arnhem. Maar nergens in de  vrijgegeven documenten staat dat. Sonder vertelt bij zijn eerste verhoor in 1946 dat de kostbaarheden geplunderd zouden zijn uit een bankgebouw aan de Velperstraat. Maar in Arnhem bestond destijd géén Velperstraat. Wel bestonden het Velperplein en de Velperweg. Aan het Velperplein waren in 1944 filialen van de Nederlandsche Bank, de Rotterdamsche Bank (toen Robaver geheten), de Incasso-Bank en de Twentsche Bank gevestigd. Maar: uit zijn tweede verhoor blijkt dat Sonder niet bij de roof aanwezig is geweest. De woordvoerder van het Nationaal Archief verklaarde ook:

“Het [de schat] is meerdere miljoenen waard.”

Een nogal vage schatting, die in de Britse pers werd opgeblazen tot 2 tot 3 miljoen gulden, waarbij The Guardian zelfs meldde dat dit tegenwoordig “meer dan 15,8 miljoen pond sterling (bijna 18 miljoen euro)” waard zou zijn.

De werkelijke waarde

Bijna 18 miljoen euro? Zou het? Volgens Sonder hadden de vier kistjes elk een afmeting van 35 x 20 x 10 cm. Dat is qua inhoud 7 dm³ oftewel 7 liter elk. Vier maal 7 liter maakt 28 liter. Dit betreft evenwel de buitenafmetingen, inclusief verpakkingsmateriaal – laten we dus gemakshalve de inhoud op 6 liter per kistje stellen. Stel nu dat de vermeende schat uit puur goud zou hebben bestaan. Eén liter goud weegt 19,32 kilogram. Zes liter zou bijna 116 kilo wegen. Maal vier maakt 464 kg. Goud kost tegenwoordig zo’n 57.000 euro per kg. Oftewel: áls de schat uit puur goud zou hebben bestaan, dan zou deze tegenwoordig een waarde hebben van ruim 26 miljoen euro. Maar: de vermeende schat bestond, volgens Sonder in zijn eerste verklaringen, uit “muziekdoosjes, ringen, oorbellen, al dan niet met edelstenen bezette kettingen, goud- en zilverstukken”.

 

Artikel gaat verder na afbeelding.

Fallschrimjäger staan klaar om naar het Griekse eiland Leros te worden gevlogen, in 1943. CC-Foto: Bundesarchiv. Wikimedia.

Hij verklaarde óók dat de soldaten de kostbaarheden sinds de Slag om Arnhem (wat waarschijnlijk onzin is) aanvankelijk op hun lichaam (in brood- en granaatzakken) met zich meezeulden. Nu hadden ze naast de plunderwaar ook geweren of machinepistolen en verdere uitrustingsstukken met zich mee te dragen. Sonder vertelde dat vier tot zes man de buit zouden hebben meegenomen. Wat betekent dat elk hooguit enkele kilo’s ervan met zich  kon meedragen – en dat houdt in dat de werkelijke waarde van de schat, zo deze al bestaan heeft – aanzienlijk lager is dan de miljoenen die door de woordvoerder van het Nationaal Archief werd verkondigd.

Nationaal Archief over de heisa

Het ‘nieuws’ over de vermeende nazischat van Ommeren staat niet op zich. Keer op keer duikt ‘nieuws’ over door nazi’s in de grond of grotten verstopte schatten op. En keer op keer blijkt het ‘nieuws’ uit de kokers van fantasten te komen – denk aan de ‘nazitrein’ in een geheime grot in Polen, de ‘crypte in Fulmes’ in Oostenrijk, waar volgens het boek Hitlers diamanten Hitler en Eva Braun temidden van reusachtige schatten begraven zouden liggen, of aan de ‘nazischat’ van  Mittenwald in Duitsland.

Met steevast grootschalige en jarenlange overlast door schatzoekers en sensatiebeluste tv-ploegen tot gevolg.

We vroegen het Nationaal archief dan ook waarom het ervoor gekozen om het bestaan van de ‘schatkaart’ nadrukkelijk in de publiciteit te brengen.

Woordvoerder  Anne-Marie Samson:

“Het dossier met de schatkaart was onderdeel van ons persbericht voor de jaarlijkse openbaarheidsdag. Met openbaarheidsdag staan wij er bij stil dat duizenden stukken openbaar worden omdat de termijn is verlopen van de openbaarheidsbeperking (Archiefwet). Het dossier met de schatkaart stond genoemd in de voorselectie van onderwerpen die we net als elk jaar aanbieden aan pers en andere onderzoekers, als mogelijk interessant. We hadden niet gedacht dat er zoveel aandacht voor zou zijn.”

Maar was men dat bij het Nationaal Archief onbekend met de gevolgen van eerder ‘nieuws’ over vermeende nazischatten?

Samson:

“Wij zijn inderdaad onbekend met dat gegeven.”

 

Bijlagen

Transcriptie van de Nationaal Archiefstukken over ‘de schat van Ommeren’.

Krantenartikelen over Centrale Vermogensopsporingsdienst 1946-1952.

Overzicht van de internationale media-berichtgeving, 2023.