Met de ontknoping van het terreurdrama in Toulouse begon het Grote Duiden. Wat heeft de 24-jarige Mohamed Merah bewogen om drie Noord-Afrikaanse militairen te vermoorden, en daarna een man en drie kinderen op een Joodse school uit de weg te ruimen? In het NOS-Journaalvan gisteravond wezen de vingers in de richting van de Franse president Nicolas Sarkozy. Op een suggestieve vraag van presentator Rob Trip antwoordde Ron Linker, de verslaggever ter plekke, als volgt: “Ja, ga maar na Rob, misschien wel. Als je gaat kijken na de aanslagen van Nine Eleven in de Verenigde Staten, zijn er terreurdaden geweest in Madrid en Londen, maar niet in Frankrijk. En onder deze president, president Sarkozy, is dat nu dus wel gebeurd.” Onnavolgbare logica van een nieuwsrubriek die de weg kwijt is.
Vreemde kronkelwegen begaat ook islamdenker Tariq Ramadan in een gisteren gepubliceerde column over de gebeurtenissen in Toulouse. Ook hij legt de blaam bij de Franse president, niet eens zozeer als de veroorzaker van Merah’s aanslagen, maar als de te verwachten populistische uitbater van de aanslagen. Voor Ramadan staat bij voorbaat vast dat religie geen rol speelde in de motieven van de jonge terrorist. Kennelijk was hem het nieuws ontgaan, dat Merah in een telefoongesprek met de Franse televisie zei dat zijn protest was gericht tegen het verbod van de boerka. Daarnaast speelde voor hem het Franse militaire optreden in Afghanistan, en het doodschieten van joodse kinderen een wraakneming was voor het doden van zijn kleine broeders en zusters in Palestina. Ramadan noemt de laatste twee motieven wel, maar met weglating van de religieuze factor in deze twee internationale conflicten. Dat Merah wraak nam door het vermoorden van Joodse kinderen is een element dat eveneens niet voorkomt in deze column.
Jihadi zonder overtuiging
Ramadan: “Religie was niet Mohamed Merah’s probleem, evenmin politiek. Een Franse burger, gefrustreerd omdat hij niet in staat is om een plek te vinden, om zijn leven zin en waardigheid te geven in zijn eigen land, zou twee kwesties vinden om zijn nood onder woorden te brengen, Afghanistan en Palestina. Hij valt symbolen aan: het leger, en doodt Joden, christenen en moslims zonder onderscheid. Zijn politieke denken is dat van een jonge man die de weg kwijt is, niet doordrongen door de waarden van de islam, noch door racisme en antisemitisme. Jong en gedesoriënteerd schiet hij op doelen waarvan het belang en de betekenis lijkt te zijn gekozen op grond van weinig anders dan hun zichtbaarheid. Een pathetische jonge man, schuldig en afkeurenswaardig zonder een spoortje van twijfel, ook al was hij zelf het slachtoffer van een sociale orde die hem al had verdoemd, en miljoenen anderen met hem, tot een marginaal bestaan, en tot de niet-erkenning van zijn status als burger met gelijke rechten en mogelijkheden.”
Zo maakt Ramadan wel heel gemakkelijk willoze slachtoffers van miljoenen immigranten, die tegen de verdrukking in wél iets van hun leven in Frankrijk maken. Hij laat bovendien weg dat Merah niet zo maar een school binnen viel, maar een Joodse school. En zo draait, liegt en kronkelt de voormalige bruggenbouwer van Rotterdam naar zijn conclusie dat Merah’s terrorisme een product is van sociaal-economische omstandigheden, verscherpt door racisme en discriminatie. Want door zijn voornaam en zijn huidskleur werd hij voortdurend teruggebracht tot zijn afkomst en religie. Ramadan: “Het verhaal van Mohamed Merah houdt Frankrijk een spiegel voor: hij eindigt als jihadi zonder echte overtuiging, nadat hij een burger is geweest zonder echte waardigheid. Nogmaals, dit excuseert niets. Maar hierin ligt een cruciale les voor ons allen.”
Irshad Manji
Ramadan is niet de enige die het religieuze aspect van de terreur van Toulouse probeert weg te wassen. Tevergeefs. Er valt namelijk niet te ontkomen aan de motivering van de terrorist, de claims van de jihadistische organisatie Jund al-Khilafah, en de biografie van Merah. Hij maakte deel uit van een radicaal salafistisch groep, alvorens af te reizen naar het Afghaans-Pakistaanse grensgebied, de hotspot van het internationale jihadisme.
Forsane Alizza heet het clubje salafistisch heethoofden, waarvan Merah lid was volgens de Franse minister van Binnenlandse Zaken Claude Guéant. Forsane Allizza is onderdeel van de extremistische Global Sharia Movement van de Britse ophitser Anjem Choudary. In dat zelfde netwerk zit ook Shariah4Belgium van Fouad Belkacem, alias Abu Imran, die eind vorig jaar een knokploeg stuurde naar De Balie om Kamerlid Tofik Dibi en islamhervormster Irshad Manji te intimideren en fysiek te belagen.
Shariaclubjes
De werkwijze van Forsane Alizza en de shariaclubjes is hetzelfde. Veel lawaai, veel provocatie, veel rumoer over de aanvallen, waaraan de islam in Europa onderhevig zou zijn, en waartegen alleen de shariabroeders zich serieus zouden verweren. De aanpak is een echo van de luidruchtige krakersacties van de jaren tachtig van de vorige eeuw. In de ronkende filmpjes op YouTube zwaaien de zelfverklaarde sharialiefhebbers met vlaggen van Al-Qaida. Op de websites van deze groeperingen staan ook talloze audio-opnames van de vorig jaar geliquideerde terreurbaas Anwar al-Awlaki. Theatraal verzet, is de omschrijving door salafisme-onderzoeker Martijn de Koning. Maar het is allemaal niet zo onschuldig. Voor wankele geesten is het maar een kleine stap van de verbale stoerdoenerij naar het daadwerkelijke terrorisme. Ergens in de afgelopen jaren heeft Mohamed Merah deze grens overschreden.
Veel salafisten en andere moslims delen ongetwijfeld het wereldbeeld van de jonge Fransman uit de buitenwijken van Toulouse. Ze zijn tegen het verbod van de boerka, betreuren de Westerse aanwezigheid in Afghanistan en vinden dat hun broeders in Palestina groot onrecht wordt aangedaan. Desondanks komt het niet in hun hoofd op om uit naam van Allah te gaan schieten en moorden. De meeste salafisten in Frankrijk horen volgens expert Samir Amghar tot de ‘piëtististische’, wereld mijdende richting, die zich ver houdt van de politiek, en zeker van het jihadisme. Daarnaast zijn er de ‘politieke’ salafisten, die de moslimidentiteit in Europa met wettelijke middelen verdedigen en daarbij politiek geweld afwijzen, althans in onze streken. Het lijkt erop dat juist deze stroming in de afgelopen jaren haar toon heeft gematigd. Zo meldde de AIVD in het jaarverslag van 2010 dat de salafistische centra in ons land niet langer fungeren als voedingsbodem voor het jihadisme en dat leidende salafisten openlijk stelling nemen tegen het jihadistsche gedachtengoed. In het vrijkomende schemergebied tussen streng salafisme en beginnend jihadisme probeert zich nu de Global Sharia Movement te vestigen.
Terreurpad
In dit wereldje belandde ook Mohamed Merah. In plaats van braaf te blijven bidden in zijn salafistische moskee koos hij het terreurpad. Het is nog niet precies duidelijk hoe en waarom hij de grensoverschrijdende stap gezet. Hier zitten misschien gemeenschappelijke trekken met andere terroristen zoals Anders Breivik en Ulrike Meinhof: het zich opsluiten in een sekte, zich afsluiten van gelijkgestemden die hun doel op vreedzame wijze willen bereiken, en in plaats daarvan zich overgeven aan een dwingend gevoel van urgentie.
Terroristen opereren niet vanuit het niets, maar hebben een voedingsbodem voor hun fanatisme. In het geval van Merah heeft het geen zin om tegen beter weten in te ontkennen dat het niets te maken heeft met de islam – ook al geven de meeste moslims een totaal andere invulling aan hun geloof. Dergelijke bezweringsformules helpen bij het toedekken, maar niet bij het oplossen van de problemen.
Dit artikel verscheen eerder op de website van Carel Brendel.