De schoonheid van de dood bloeit nergens mooier dan in Glucks opera Orphée et Eurydice. Met een zandvlakte en een minimaal budget zet de Reisopera een prachtvoorstelling neer. De kijker wil zelf ook na afloop afdalen naar de onderwereld. Daar kan geen horrorfilm tegenop.
De klassieke psychologiehandboeken over rouwverwerking analyseren: eerst ontkennen, dan woede en vervolgens berusting. Een mechanisme dat in talloze opera’s centraal staat. Meestal met een diva (in opera’s hebben mannen een hogere levensverwachting dan dames, sorry) die een kwartier lang haar laatste adem uitblaast, berustend in haar tragische lot.
Christophe Gluck pakt het anders aan in zijn Orphée et Eyrydice (1774). Eurydice is al dood bij het begin van de opera, al zien we nog even in een flashback hoe zij op haar huwelijk met Orpheus sterft. Het rouwproces berust dus op de ranke schouders van de jonge tenor Samuel Boden, die moedig de zware rol van Orpheus zingt. Gluck had eerder een versie met countertenor gemaakt, maar in de door de Nationale Reisopera uitgevoerde Franse versie moet een tenor de opera dragen. Dat lukt de Brit behoorlijk goed met mooie lyrische melodieën, al ontbeert hij nog de kracht om bij dramatische hoogtepunten over de orkestbak heen te galmen.
Meeste indruk maakte toch die regie van Floris Visser, die alleen maar een zandvlakte en rode lampen nodig heeft om razendsnel te switchen van huiveringwekkende (bloedrode) horrorshow naar hoopgevende (gouden) dagenraad. Zijn grootste prestatie is dat hij het mythische echtpaar verandert in een koppel van vlees en bloed. De reactie van de herrezen Eurydice als manlief niet tegen haar praat, is heel herkenbaar.
Reisopera.nl, ma 11 mei, Carré, Amsterdam; vr 15 mei, Stadsschouwburg, Utrecht