Er zijn tegenwoordig nogal wat opiniemakers die vinden dat de Europese Unie (EU) afgeschaft moet worden. De EU is volgens hen te groot, te bureaucratisch, te duur, te bemoeizuchtig en te ondemocratisch. Of het nu gaat om de open grenzen, de euro, de uitbreiding, productvoorschriften, milieuregels of TTIP: er zijn altijd wel redenen te bedenken waarom de EU niet heeft gebracht wat was gehoopt en in de praktijk slecht werkt. De vraag is natuurlijk: wat kunnen we hieraan doen?
Eurofiele politici van partijen als D66 hebben een antwoord op dit soort vragen: zij hebben ook kritiek en willen daarom ‘meer EU’ om zo ‘een betere EU’ te krijgen. Of hun oplossingen werken is onbekend, maar ze komen in ieder geval met concrete voorstellen. Eurosceptici hebben vooral een grote mond. Voorstellen of oplossingen: ho maar.
Eurosceptici komen meestal niet verder dan het idee dat Nederland uit de EU stapt. Maar schijn bedriegt: Nederland heeft dan weer controle over de landsgrenzen, maar verder zullen op het internationale toneel de grootmachten en de rest van de EU de dienst blijven uitmaken. Partijen als D66 zeggen terecht dat de EU voor veel Europese landen de enige manier is om op het wereldtoneel invloed uit te oefenen. Op dezelfde manier zal Nederland buiten de EU in de praktijk gebonden blijven aan het merendeel van de Europese regels, waar ze dan niet meer over meebeslist. Fijne oplossing.
We kunnen natuurlijk ook de hele EU opheffen. Is dat wel realistisch? Consensus over een einde van de EU is er niet en dus is politiek gezien de kans nul dat dit gebeurt. Veel lidstaten willen immers niet van de EU af, net al de meeste politieke partijen. De eurosceptici zullen dus nog aanzienlijk in aanhang moeten groeien om een deuk in een pakje boter te slaan. Voor de meeste politici geldt nu dat de EU too big to fail is.
We kunnen het allemaal lezen in het boek van Jan Zielonka, hoogleraar Europese politiek aan de Universiteit van Oxford. In Is the EU doomed? laat hij zien hoe lui eurosceptici echt zijn. Hij schetst zelf wel een concrete weg waarmee de EU tot het verleden kan gaan behoren. De oplossing ligt voor het oprapen: landen moeten buiten de EU om gezamenlijk problemen oplossen. Er kunnen dan ‘Europese oplossingen’ ontstaan zonder de EU. Naarmate dat vaker gebeurt, zal de EU aan relevantie inboeten en een grotendeels symbolisch karakter krijgen.
Zielonka vergelijkt dit scenario met de West Europese Unie (WEU), een oud samenwerkingsverband voor veiligheid in Europa. Deze organisatie functioneerde ogenschijnlijk volgens het boekje, maar als er echt iets op het terrein van veiligheid gedaan moest worden, regelden de EU, de NAVO en de VN dit buiten de WEU om. De WEU werd daardoor irrelevant en werd uiteindelijk zelfs opgeheven. De organisatie was onnodig omdat deze geen functie meer had.
Bij de open grenzen in Europa – Schengen – ging het juist andersom: er waren aanvankelijk afspraken tussen een aantal landen over de open grenzen, buiten de EU om. Pas later werd Schengen onderdeel van de EU-wetgeving en werd het een verplichting die aan EU-lidstaten kon worden opgelegd, terwijl het aanvankelijk juist een vrijblijvende samenwerking was en voor de Schengen-landen buiten de EU nog steeds is.
Volgens Zielonka moet samenwerking in Europa vooral plaatsvinden zoals bij de WEU en in de begindagen van Schengen: met deelnemers die samenwerking wensen en daar op vrijwillige basis vorm aan geven. Dat zullen per onderwerp wisselende combinaties van deelnemers zijn. Die samenwerking kan ook prima plaatsvinden tussen regio’s en steden, in plaats van landen, afhankelijk van wie er mee willen doen.
Dit toekomstbeeld biedt voor ieder wat wils. Voor eurosceptici kan de EU irrelevant worden maar eurofielen kunnen blijven werken aan Europese integratie in allerlei vormen. Maar uiteindelijk zien vooral de eurosceptici hun wens in vervulling gaan: de rigide structuur van de EU die landen hun bewegingsvrijheid ontneemt zal aan belang inboeten, haar belangrijkste functies kwijtraken en zo langzaam irrelevant worden.
Het enige wat er hiervoor nodig is, is dat eurosceptici eens aan concrete voorstellen gaan werken in plaats van alleen iets te roepen.