De trein zat tjokvol, maar de zitplaats naast mij was onbezet. Ik vond het best zo. Tot ineens een dame naast me kwam zitten. Ik keek haar van opzij aan en oordeelde dat ze Marokkaanse was. Waarop een jongetje, niet ouder dan tien, haar boos weg riep. Het was haar broertje. Als een cipier die ziet dat de ene gevangene iets te dicht bij de andere is gaan zitten, en duidelijk wil maken daar niet van gediend te zijn, wees hij zijn grote zus erop dat ze in overtreding was. Ze stond gedwee op en ging maar in het gangpad staan. Vervolgens nam hij zelf haar plaats naast mij in. Hij bedoelde het niet onbeschoft, integendeel. Het was zijn plicht. Marokkaanse jongetjes worden opgevoed met het idee dat het bij ‘onze Marokkaanse cultuur’ hoort. Sommigen gaan zelfs verder, door te stellen dat het van de islam moet. Daarmee doen ze noch de Marokkaanse cultuur noch de islam enig recht aan.
Tienermeisjesachtige mededogen
Feit is dat het een typisch kenmerk is van een zogenaamde masculiene cultuur. Een term die volgens mij van de Nederlandse organisatiepsycholoog Geert Hofstede afkomstig is, maar zeker weten doe ik het niet. Hoe dan ook, een masculiene cultuur is een cultuur waarin het, bijvoorbeeld, traditioneel aan de mannen is om de eer van de groep (familie, gemeenschap) naar buiten toe te beschermen. Kortom, een machocultuur. Deze machocultuur is onderdeel van de straatcultuur in de steden. Japan wordt gezien als de meest masculiene cultuur en Zweden de meest feminiene van de wereld; maar ook Nederland wordt als een zeer feminiene maatschappij bestempeld.
Enkele jaren terug, 2008, publiceerde schrijver Michael van Eekeren een fel stuk in dagblad Trouw, getiteld ‘Ondraaglijke feminisering’, waarin hij betoogt dat de Partij voor de Dieren een bewijs is dat Nederland door en door vervrouwelijkt is. “De combinatie van het tienermeisjesachtige mededogen met zielige diertjes en het gedogen daarvan in de Tweede Kamer toont aan dat de feminisering een nieuwe variant heeft gekregen. Vrouwelijke kernwaarden als ‘gevoel’, ‘mededogen’ en ‘idealisme’ zijn dominant geworden in de politiek-maatschappelijke werkelijkheid.” Volgens Van Eekeren was het probleem niet dat Nederland een oriëntatie op gelijkheid en mededogen kent, maar dat die oriëntatie in de buitenwereld dominant is geworden.
Machismo
Wat die zwangere Amsterdamse vrouw van Marokkaanse afkomst en haar gekleurde vriend is overkomen, is evenwel het gevolg van het andere uiterste, namelijk machismo. Vijf jongemannen van de straat die niet voor elkaar willen onderdoen, en daardoor een babymoord op hun geweten hebben. Ik durf er veel om te verwedden dat het gebeurde niet gebeurd zou zijn als het groepje van vijf uit niet alleen macho’s had bestaan. Of als het om een Marokkaanse man met een zwarte vriendin was gegaan.
Het heeft dus weinig met racisme, zoals Bart Schut in zijn opinieartikel ‘Hebben Marokkanen een racismeprobleem?’ oppert, te maken. Schut schrijft: “Toen ik Lamia vroeg of zij vaker last had van racistische scheldpartijen, haalde zij haar schouders op en antwoordde: ‘Elke dag’.” Ik wil geloven dat Lamia dagelijks gediscrimineerd wordt om haar kleur, sekse en ongesluierde hoofd, maar het lijkt me al te voorbarig om basis daarvan een maatschappelijk racismeprobleem te kunnen signaleren. Waarmee ik niet wil zeggen dat Marokkanen geen racisme kennen. Ik zeg alleen dat we dat niet kunnen beoordelen. In het nog altijd autoritaire ontwikkelingsland Marokko wordt de samenleving namelijk niet voortdurend onderworpen aan allerlei peilingen, enquêtes en onderzoeken in opdracht van en uitgevoerd door belangwekkende instituten, zodat we redelijk zicht hebben op maatschappelijke ontwikkelingen zoals het al dan niet toenemen van discriminatie, school- en ziekteverzuim, alcohol- en drugsgebruik, vroeggeboortes, enzovoort. Die openheid heeft Marokko niet. Je bent dus aangewezen op de ervaringen van enkele mensen, zoals Bart Schut is aangewezen op de ervaring van zijn zwarte Marokkaanse vriendin en nog wat andere mensen met een mening.
‘Blonde Hollandse kankerhoer’
Maar door de verontwaardiging die Hassnae Bouazza bij Pauw & Witteman (8 mei jl.) aan den dag legde over het stuk van Schut, zou je haast de aanleiding van alle ophef vergeten. Persoonlijk snapte ik weinig van haar aanval op de journalist. Woedend omdat hij de vraag stelt of Marokkanen een racismeprobleem hebben? Ze had er beter aan gedaan haar woede te richten op het echte probleem in deze kwestie.
Een paar weken geleden publiceerde ondernemer Erik de Vlieger een ingezonden brief in de Volkskrant waarin hij zich beklaagt over de overlast van Marokkaanse uitgaansjeugd. “Als mijn blonde dochter (24) op een feest niet wil dansen met een jongen die toevallig Marokkaans is, weet ze zeker dat ze voor ‘blonde Hollandse kankerhoer’ wordt uitgescholden. Het afgelopen weekeinde is een vriendje dat in zijn eentje wegging na een bezoek aan mijn jongste dochter (18) in elkaar getrapt door Marokkanen, met een gebroken hand als gevolg. Vijf tegen één!” Gesteld dat het niet steeds hetzelfde groepje van vijf is, wil ik dit soort jongens wel een probleem noemen. Niet omdat ze botsen met het vrouwelijke Nederland, maar gewoon omdat macho’s, vooral wanneer ze in groepen gaan, ten strijde trekken tegen elke vorm van eer- en gezichtsverlies, zoals de afwijzing van een meisje. Want wie heeft geleerd vrouwen te controleren, tolereert niet graag dat ze hem tegenspreken of anderszins op z’n nummer zetten. Dat wringt met zijn ingebeelde macht en dominantie. Daarbij schuwen ze geen geweld, maar verheerlijken het juist.
Said El Haji (1976) studeerde Nederlandse taal- en letterkunde in Leiden en won in 2000 de El Hizjra-aanmoedigingsprijs voor zijn verhaal ‘De kleine Hamid’. Dit verhaal werkte hij uit tot zijn debuutroman De dagen van Sjaitan (2000), dat een ware hausse aan media-aandacht beleefde en die inmiddels ook in het Frans is verschenen. Van zijn hand verscheen verder nog Goddelijke duivel (2006) en De aankondiging (2011).