Kleren op de groei, die slobberen om je lijf. Schouders al breed, maar je postuur nog schriel. Voetballen op een pleintje, verhitte debatten. Hij zat, nee hij was over! Snoep, je vriendje had wat geld, met zijn vieren tegelijk naar de winkel en proberen zoveel mogelijk snoep te kopen voor die paar muntjes. Je moeder, pff. Ze behandelt je als een baby. Je weet heus wel wat je doet. Meisjes, geen idee. Je kent geen meisjes. Je hebt laatst wel een plaatje gezien, die vrouw leek niet op de meisjes die je kent. Je hebt het plaatje bewaard, bij je zakmes, een oude munt van je opa en een fragiel, wit kattenschedeltje dat je vond toen je in de bosjes speelde. Je hebt een korst op je knie, als je er een stukje af peutert is het roze eronder, niet te ver lostrekken. Bloeddruppeltje, mm, smaakt roestig. Waar zouden de jongens uit je klas nu zijn? Je meester heeft vast al gemerkt dat je er niet bent. Je sjort aan je riem, die is zwaar. Zweet je? Niet gemerkt, je hebt het niet warm. Koud zweet. Okee, nu. Je loopt. En je bent weg.